vervoeging van de bedrijvende vorm van groeperen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | groeperen | te groeperen | ||||||||
toekomend | zullen groeperen | te zullen groeperen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gegroepeerd | te hebben gegroepeerd | ||||||||
toekomend | gegroepeerd zullen hebben | gegroepeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
groeperend | gegroepeerd | ev. groepeer |
mv. verouderd groepeert |
groepere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | groepeer | groepeert | groepeert | groepeert | groepeert | groeperen | groeperen | groeperen | |||
verleden (o.v.t.) | groepeerde | groepeerde | groepeerde | groepeerde | groepeerde | groepeerden | groepeerden | groepeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal groeperen | zult/zal groeperen | zult/zal groeperen | zult groeperen | zal groeperen | zullen groeperen | zullen groeperen | zullen groeperen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou groeperen | zou groeperen | zou(dt) groeperen | zoudt groeperen | zou groeperen | zouden groeperen | zouden groeperen | zouden groeperen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gegroepeerd | hebt gegroepeerd | hebt/heeft gegroepeerd | hebt gegroepeerd | heeft gegroepeerd | hebben gegroepeerd | hebben gegroepeerd | hebben gegroepeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gegroepeerd | had gegroepeerd | had gegroepeerd | hadt gegroepeerd | had gegroepeerd | hadden gegroepeerd | hadden gegroepeerd | hadden gegroepeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gegroepeerd hebben | zal/zult gegroepeerd hebben | zult/zal gegroepeerd hebben | zult gegroepeerd hebben | zal gegroepeerd hebben | zullen gegroepeerd hebben | zullen gegroepeerd hebben | zullen gegroepeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gegroepeerd hebben | zou gegroepeerd hebben | zou/zoudt gegroepeerd hebben | zoudt gegroepeerd hebben | zou gegroepeerd hebben | zouden gegroepeerd hebben | zouden gegroepeerd hebben | zouden gegroepeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gegroepeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gegroepeerd | er is gegroepeerd | |||||||||
verleden | er werd gegroepeerd | er was gegroepeerd | |||||||||
toekomend | er zal gegroepeerd worden | er zal gegroepeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gegroepeerd worden | er zou gegroepeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gegroepeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gegroepeerd worden | gegroepeerd te worden | ||||||||
toekomend | gegroepeerd zullen worden | gegroepeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gegroepeerd zijn | gegroepeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gegroepeerd zullen zijn | gegroepeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gegroepeerd | wordt gegroepeerd | wordt gegroepeerd | wordt gegroepeerd | wordt gegroepeerd | worden gegroepeerd | worden gegroepeerd | worden gegroepeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gegroepeerd | werd gegroepeerd | werd gegroepeerd | werdt gegroepeerd | werd gegroepeerd | werden gegroepeerd | werden gegroepeerd | werden gegroepeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gegroepeerd worden | zult gegroepeerd worden | zult gegroepeerd worden | zult gegroepeerd worden | zal gegroepeerd worden | zullen gegroepeerd worden | zullen gegroepeerd worden | zullen gegroepeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gegroepeerd worden | zou gegroepeerd worden | zou/zoudt gegroepeerd worden | zoudt gegroepeerd worden | zou gegroepeerd worden | zouden gegroepeerd worden | zouden gegroepeerd worden | zouden gegroepeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gegroepeerd | bent gegroepeerd | bent/is gegroepeerd | zijt gegroepeerd | is gegroepeerd | zijn gegroepeerd | zijn gegroepeerd | zijn gegroepeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gegroepeerd | was gegroepeerd | was gegroepeerd | waart gegroepeerd | was gegroepeerd | waren gegroepeerd | waren gegroepeerd | waren gegroepeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gegroepeerd zijn | zult gegroepeerd zijn | zult gegroepeerd zijn | zult gegroepeerd zijn | zal gegroepeerd zijn | zullen gegroepeerd zijn | zullen gegroepeerd zijn | zullen gegroepeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gegroepeerd zijn | zou gegroepeerd zijn | zou/zoudt gegroepeerd zijn | zoudt gegroepeerd zijn | zou gegroepeerd zijn | zouden gegroepeerd zijn | zouden gegroepeerd zijn | zouden gegroepeerd zijn |