vervoeging van de bedrijvende vorm van haarkloven | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | haarkloven | te haarkloven | ||||||
toekomend | zullen haarkloven | te zullen haarkloven | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gehaarkloofd | te hebben gehaarkloofd | ||||||
toekomend | gehaarkloofd zullen hebben | gehaarkloofd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
haarklovend | gehaarkloofd | ev. haarkloof |
mv. verouderd haarklooft |
haarklove | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | haarkloof | haarklooft | haarklooft | haarklooft | haarklooft | haarkloven | haarkloven | haarkloven | |
verleden (o.v.t.) | haarkloofde | haarkloofde | haarkloofde | haarkloofde | haarkloofde | haarkloofden | haarkloofden | haarkloofden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal haarkloven | zult/zal haarkloven | zult/zal haarkloven | zult haarkloven | zal haarkloven | zullen haarkloven | zullen haarkloven | zullen haarkloven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou haarkloven | zou haarkloven | zou(dt) haarkloven | zoudt haarkloven | zou haarkloven | zouden haarkloven | zouden haarkloven | zouden haarkloven | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gehaarkloofd | hebt gehaarkloofd | hebt/heeft gehaarkloofd | hebt gehaarkloofd | heeft gehaarkloofd | hebben gehaarkloofd | hebben gehaarkloofd | hebben gehaarkloofd | |
verleden (v.v.t.) | had gehaarkloofd | had gehaarkloofd | had gehaarkloofd | hadt gehaarkloofd | had gehaarkloofd | hadden gehaarkloofd | hadden gehaarkloofd | hadden gehaarkloofd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehaarkloofd hebben | zal/zult gehaarkloofd hebben | zult/zal gehaarkloofd hebben | zult gehaarkloofd hebben | zal gehaarkloofd hebben | zullen gehaarkloofd hebben | zullen gehaarkloofd hebben | zullen gehaarkloofd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehaarkloofd hebben | zou gehaarkloofd hebben | zou/zoudt gehaarkloofd hebben | zoudt gehaarkloofd hebben | zou gehaarkloofd hebben | zouden gehaarkloofd hebben | zouden gehaarkloofd hebben | zouden gehaarkloofd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gehaarkloofd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gehaarkloofd | er is gehaarkloofd | |||||||
verleden | er werd gehaarkloofd | er was gehaarkloofd | |||||||
toekomend | er zal gehaarkloofd worden | er zal gehaarkloofd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gehaarkloofd worden | er zou gehaarkloofd zijn |