vervoeging van de bedrijvende vorm van herverzekeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | herverzekeren | te herverzekeren | ||||||||
toekomend | zullen herverzekeren | te zullen herverzekeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben herverzekerd | te hebben herverzekerd | ||||||||
toekomend | herverzekerd zullen hebben | herverzekerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
herverzekerend | herverzekerd | ev. herverzeker |
mv. verouderd herverzekert |
herverzekere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | herverzeker | herverzekert | herverzekert | herverzekert | herverzekert | herverzekeren | herverzekeren | herverzekeren | |||
verleden (o.v.t.) | herverzekerde | herverzekerde | herverzekerde | herverzekerde | herverzekerde | herverzekerden | herverzekerden | herverzekerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal herverzekeren | zult/zal herverzekeren | zult/zal herverzekeren | zult herverzekeren | zal herverzekeren | zullen herverzekeren | zullen herverzekeren | zullen herverzekeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou herverzekeren | zou herverzekeren | zou(dt) herverzekeren | zoudt herverzekeren | zou herverzekeren | zouden herverzekeren | zouden herverzekeren | zouden herverzekeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb herverzekerd | hebt herverzekerd | hebt/heeft herverzekerd | hebt herverzekerd | heeft herverzekerd | hebben herverzekerd | hebben herverzekerd | hebben herverzekerd | |||
verleden (v.v.t.) | had herverzekerd | had herverzekerd | had herverzekerd | hadt herverzekerd | had herverzekerd | hadden herverzekerd | hadden herverzekerd | hadden herverzekerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal herverzekerd hebben | zal/zult herverzekerd hebben | zult/zal herverzekerd hebben | zult herverzekerd hebben | zal herverzekerd hebben | zullen herverzekerd hebben | zullen herverzekerd hebben | zullen herverzekerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou herverzekerd hebben | zou herverzekerd hebben | zou/zoudt herverzekerd hebben | zoudt herverzekerd hebben | zou herverzekerd hebben | zouden herverzekerd hebben | zouden herverzekerd hebben | zouden herverzekerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm herverzekerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt herverzekerd | er is herverzekerd | |||||||||
verleden | er werd herverzekerd | er was herverzekerd | |||||||||
toekomend | er zal herverzekerd worden | er zal herverzekerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou herverzekerd worden | er zou herverzekerd zijn | |||||||||
lijdende vorm herverzekerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | herverzekerd worden | herverzekerd te worden | ||||||||
toekomend | herverzekerd zullen worden | herverzekerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | herverzekerd zijn | herverzekerd te zijn | ||||||||
toekomend | herverzekerd zullen zijn | herverzekerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word herverzekerd | wordt herverzekerd | wordt herverzekerd | wordt herverzekerd | wordt herverzekerd | worden herverzekerd | worden herverzekerd | worden herverzekerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd herverzekerd | werd herverzekerd | werd herverzekerd | werdt herverzekerd | werd herverzekerd | werden herverzekerd | werden herverzekerd | werden herverzekerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal herverzekerd worden | zult herverzekerd worden | zult herverzekerd worden | zult herverzekerd worden | zal herverzekerd worden | zullen herverzekerd worden | zullen herverzekerd worden | zullen herverzekerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou herverzekerd worden | zou herverzekerd worden | zou/zoudt herverzekerd worden | zoudt herverzekerd worden | zou herverzekerd worden | zouden herverzekerd worden | zouden herverzekerd worden | zouden herverzekerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben herverzekerd | bent herverzekerd | bent/is herverzekerd | zijt herverzekerd | is herverzekerd | zijn herverzekerd | zijn herverzekerd | zijn herverzekerd | |||
verleden (v.v.t.) | was herverzekerd | was herverzekerd | was herverzekerd | waart herverzekerd | was herverzekerd | waren herverzekerd | waren herverzekerd | waren herverzekerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal herverzekerd zijn | zult herverzekerd zijn | zult herverzekerd zijn | zult herverzekerd zijn | zal herverzekerd zijn | zullen herverzekerd zijn | zullen herverzekerd zijn | zullen herverzekerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou herverzekerd zijn | zou herverzekerd zijn | zou/zoudt herverzekerd zijn | zoudt herverzekerd zijn | zou herverzekerd zijn | zouden herverzekerd zijn | zouden herverzekerd zijn | zouden herverzekerd zijn |