Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
hit. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
hit, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
hit in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
hit is hier. De definitie van het woord
hit zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
hit, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de hit m
- lied dat in korte tijd zeer populair wordt
- Marco Borsato heeft al vele hits gehad.
- (informatica) treffer bij een zoekactie
- paard uit een ras dat klein blijft
- hitfabriek, hitgevoelig, hitlijst, hitlist, hitman, hitparade, hitpotentie, hitsen, hitsig, hitsingle, hitwezen
1. lied dat in korte tijd zeer populair wordt
de hit v
- (figuurlijk) (historisch) meisje als hulp in de huishouding
99 % |
van de Nederlanders;
|
100 % |
van de Vlamingen.[5]
|
- Afkomstig van het Middelengelse hitten.
hit
- slag
- (informatica) hit, treffer
- hit
hit
- overgankelijk raken
- overgankelijk slaan
- «One boy hit the other.»
- De ene jongen sloeg de andere.
- onzacht in aanraking komen
- «The ball hit the fence.»
- De bal trof de omheining.
- geluk hebben met iets, iets winnen
- «He hit the jackpot.»
- Hij won de hoofdprijs.
- een huurmoord uitvoeren
- «Hit him tonight and throw the body in the river.»
- Vermoord hem vannacht en gooi het lijk in de rivier.
- (kaartspel, blackjack) iemand nog een kaart geven
- «Hit me.»
- Geef me er een.
- (sport) aantreden om te pitchen in honkbal
- «Jones hit for the pitcher.»
- Jones trad aan om te pitchen.
- (informeel) ergens naartoe gaan, langsgaan
- «We hit the grocery store on the way to the park.»
- We gingen op weg naar het park bij de groentewinkel langs.
- (informeel) openen, in première gaan
- «The movie hits theaters in December.»
- De film komt in december in de theaters.
- (informatica) gebruiken
- «The external web servers hit DBSRV7, the internal web server hits DBSRV3.»
- De externe webservers gebruiken DBSRV7, de interne webserver gebruikt DBSERV3.
- raken, treffen, nadeel berokkenen
- «The economy was hit by a recession.»
- De economie werd getroffen door een recessie.
- (informeel) seks hebben met
- «I'd hit that.»
- Daar zou ik de koffer mee induiken.
hit
- verleden tijd van hit
- Afgeleid van het werkwoord hisz (geloven).
hit
- geloof
- Afkomstig van het Oudnoorse woord hit.
hit
- hier
hit m
- hit
hit g
- hit
hit
- hier, hierheen