vervoeging van de bedrijvende vorm van huisvesten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | huisvesten | te huisvesten | ||||||||
toekomend | zullen huisvesten | te zullen huisvesten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gehuisvest | te hebben gehuisvest | ||||||||
toekomend | gehuisvest zullen hebben | gehuisvest te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
huisvestend | gehuisvest | ev. huisvest |
mv. verouderd huisvest |
huisveste | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | huisvest | huisvest | huisvest | huisvest | huisvest | huisvesten | huisvesten | huisvesten | |||
verleden (o.v.t.) | huisvestte | huisvestte | huisvestte | huisvestte | huisvestte | huisvestten | huisvestten | huisvestten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal huisvesten | zult/zal huisvesten | zult/zal huisvesten | zult huisvesten | zal huisvesten | zullen huisvesten | zullen huisvesten | zullen huisvesten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou huisvesten | zou huisvesten | zou(dt) huisvesten | zoudt huisvesten | zou huisvesten | zouden huisvesten | zouden huisvesten | zouden huisvesten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gehuisvest | hebt gehuisvest | hebt/heeft gehuisvest | hebt gehuisvest | heeft gehuisvest | hebben gehuisvest | hebben gehuisvest | hebben gehuisvest | |||
verleden (v.v.t.) | had gehuisvest | had gehuisvest | had gehuisvest | hadt gehuisvest | had gehuisvest | hadden gehuisvest | hadden gehuisvest | hadden gehuisvest | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehuisvest hebben | zal/zult gehuisvest hebben | zult/zal gehuisvest hebben | zult gehuisvest hebben | zal gehuisvest hebben | zullen gehuisvest hebben | zullen gehuisvest hebben | zullen gehuisvest hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehuisvest hebben | zou gehuisvest hebben | zou/zoudt gehuisvest hebben | zoudt gehuisvest hebben | zou gehuisvest hebben | zouden gehuisvest hebben | zouden gehuisvest hebben | zouden gehuisvest hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gehuisvest worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gehuisvest | er is gehuisvest | |||||||||
verleden | er werd gehuisvest | er was gehuisvest | |||||||||
toekomend | er zal gehuisvest worden | er zal gehuisvest zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gehuisvest worden | er zou gehuisvest zijn | |||||||||
lijdende vorm gehuisvest worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gehuisvest worden | gehuisvest te worden | ||||||||
toekomend | gehuisvest zullen worden | gehuisvest te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gehuisvest zijn | gehuisvest te zijn | ||||||||
toekomend | gehuisvest zullen zijn | gehuisvest te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gehuisvest | wordt gehuisvest | wordt gehuisvest | wordt gehuisvest | wordt gehuisvest | worden gehuisvest | worden gehuisvest | worden gehuisvest | |||
verleden (o.v.t.) | werd gehuisvest | werd gehuisvest | werd gehuisvest | werdt gehuisvest | werd gehuisvest | werden gehuisvest | werden gehuisvest | werden gehuisvest | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gehuisvest worden | zult gehuisvest worden | zult gehuisvest worden | zult gehuisvest worden | zal gehuisvest worden | zullen gehuisvest worden | zullen gehuisvest worden | zullen gehuisvest worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gehuisvest worden | zou gehuisvest worden | zou/zoudt gehuisvest worden | zoudt gehuisvest worden | zou gehuisvest worden | zouden gehuisvest worden | zouden gehuisvest worden | zouden gehuisvest worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gehuisvest | bent gehuisvest | bent/is gehuisvest | zijt gehuisvest | is gehuisvest | zijn gehuisvest | zijn gehuisvest | zijn gehuisvest | |||
verleden (v.v.t.) | was gehuisvest | was gehuisvest | was gehuisvest | waart gehuisvest | was gehuisvest | waren gehuisvest | waren gehuisvest | waren gehuisvest | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehuisvest zijn | zult gehuisvest zijn | zult gehuisvest zijn | zult gehuisvest zijn | zal gehuisvest zijn | zullen gehuisvest zijn | zullen gehuisvest zijn | zullen gehuisvest zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehuisvest zijn | zou gehuisvest zijn | zou/zoudt gehuisvest zijn | zoudt gehuisvest zijn | zou gehuisvest zijn | zouden gehuisvest zijn | zouden gehuisvest zijn | zouden gehuisvest zijn |