vervoeging van de bedrijvende vorm van immobiliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | immobiliseren | te immobiliseren | ||||||||
toekomend | zullen immobiliseren | te zullen immobiliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïmmobiliseerd | te hebben geïmmobiliseerd | ||||||||
toekomend | geïmmobiliseerd zullen hebben | geïmmobiliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
immobiliserend | geïmmobiliseerd | ev. immobiliseer |
mv. verouderd immobiliseert |
immobilisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | immobiliseer | immobiliseert | immobiliseert | immobiliseert | immobiliseert | immobiliseren | immobiliseren | immobiliseren | |||
verleden (o.v.t.) | immobiliseerde | immobiliseerde | immobiliseerde | immobiliseerde | immobiliseerde | immobiliseerden | immobiliseerden | immobiliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal immobiliseren | zult/zal immobiliseren | zult/zal immobiliseren | zult immobiliseren | zal immobiliseren | zullen immobiliseren | zullen immobiliseren | zullen immobiliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou immobiliseren | zou immobiliseren | zou(dt) immobiliseren | zoudt immobiliseren | zou immobiliseren | zouden immobiliseren | zouden immobiliseren | zouden immobiliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïmmobiliseerd | hebt geïmmobiliseerd | hebt/heeft geïmmobiliseerd | hebt geïmmobiliseerd | heeft geïmmobiliseerd | hebben geïmmobiliseerd | hebben geïmmobiliseerd | hebben geïmmobiliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïmmobiliseerd | had geïmmobiliseerd | had geïmmobiliseerd | hadt geïmmobiliseerd | had geïmmobiliseerd | hadden geïmmobiliseerd | hadden geïmmobiliseerd | hadden geïmmobiliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïmmobiliseerd hebben | zal/zult geïmmobiliseerd hebben | zult/zal geïmmobiliseerd hebben | zult geïmmobiliseerd hebben | zal geïmmobiliseerd hebben | zullen geïmmobiliseerd hebben | zullen geïmmobiliseerd hebben | zullen geïmmobiliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïmmobiliseerd hebben | zou geïmmobiliseerd hebben | zou/zoudt geïmmobiliseerd hebben | zoudt geïmmobiliseerd hebben | zou geïmmobiliseerd hebben | zouden geïmmobiliseerd hebben | zouden geïmmobiliseerd hebben | zouden geïmmobiliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïmmobiliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïmmobiliseerd | er is geïmmobiliseerd | |||||||||
verleden | er werd geïmmobiliseerd | er was geïmmobiliseerd | |||||||||
toekomend | er zal geïmmobiliseerd worden | er zal geïmmobiliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïmmobiliseerd worden | er zou geïmmobiliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïmmobiliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïmmobiliseerd worden | geïmmobiliseerd te worden | ||||||||
toekomend | geïmmobiliseerd zullen worden | geïmmobiliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïmmobiliseerd zijn | geïmmobiliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïmmobiliseerd zullen zijn | geïmmobiliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïmmobiliseerd | wordt geïmmobiliseerd | wordt geïmmobiliseerd | wordt geïmmobiliseerd | wordt geïmmobiliseerd | worden geïmmobiliseerd | worden geïmmobiliseerd | worden geïmmobiliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïmmobiliseerd | werd geïmmobiliseerd | werd geïmmobiliseerd | werdt geïmmobiliseerd | werd geïmmobiliseerd | werden geïmmobiliseerd | werden geïmmobiliseerd | werden geïmmobiliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïmmobiliseerd worden | zult geïmmobiliseerd worden | zult geïmmobiliseerd worden | zult geïmmobiliseerd worden | zal geïmmobiliseerd worden | zullen geïmmobiliseerd worden | zullen geïmmobiliseerd worden | zullen geïmmobiliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïmmobiliseerd worden | zou geïmmobiliseerd worden | zou/zoudt geïmmobiliseerd worden | zoudt geïmmobiliseerd worden | zou geïmmobiliseerd worden | zouden geïmmobiliseerd worden | zouden geïmmobiliseerd worden | zouden geïmmobiliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïmmobiliseerd | bent geïmmobiliseerd | bent/is geïmmobiliseerd | zijt geïmmobiliseerd | is geïmmobiliseerd | zijn geïmmobiliseerd | zijn geïmmobiliseerd | zijn geïmmobiliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïmmobiliseerd | was geïmmobiliseerd | was geïmmobiliseerd | waart geïmmobiliseerd | was geïmmobiliseerd | waren geïmmobiliseerd | waren geïmmobiliseerd | waren geïmmobiliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïmmobiliseerd zijn | zult geïmmobiliseerd zijn | zult geïmmobiliseerd zijn | zult geïmmobiliseerd zijn | zal geïmmobiliseerd zijn | zullen geïmmobiliseerd zijn | zullen geïmmobiliseerd zijn | zullen geïmmobiliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïmmobiliseerd zijn | zou geïmmobiliseerd zijn | zou/zoudt geïmmobiliseerd zijn | zoudt geïmmobiliseerd zijn | zou geïmmobiliseerd zijn | zouden geïmmobiliseerd zijn | zouden geïmmobiliseerd zijn | zouden geïmmobiliseerd zijn |