vervoeging van de bedrijvende vorm van individualiseren
|
onbepaalde wijs
|
kort
|
lang
|
onvoltooid
|
tegenwoordig
|
individualiseren
|
te individualiseren
|
toekomend
|
zullen individualiseren
|
te zullen individualiseren
|
voltooid
|
tegenwoordig
|
hebben geïndividualiseerd
|
te hebben geïndividualiseerd
|
toekomend
|
geïndividualiseerd zullen hebben
|
geïndividualiseerd te zullen hebben
|
|
onvoltooid deelwoord |
voltooid deelwoord |
gebiedende wijs |
aanvoegende wijs
|
|
individualiserend |
geïndividualiseerd |
ev. individualiseer |
mv. verouderd individualiseert |
individualisere
|
aantonende wijs |
enkelvoud |
meervoud
|
onvoltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij, ge |
hij, zij, het |
wij, we |
jullie |
zij, ze
|
tegenwoordig (o.t.t.) |
individualiseer |
individualiseert |
individualiseert |
individualiseert |
individualiseert |
individualiseren |
individualiseren |
individualiseren
|
verleden (o.v.t.) |
individualiseerde |
individualiseerde |
individualiseerde |
individualiseerde |
individualiseerde |
individualiseerden |
individualiseerden |
individualiseerden
|
toekomend (o.t.t.t.) |
zal individualiseren |
zult/zal individualiseren |
zult/zal individualiseren |
zult individualiseren |
zal individualiseren |
zullen individualiseren |
zullen individualiseren |
zullen individualiseren
|
voorwaardelijk (o.v.t.t.) |
zou individualiseren |
zou individualiseren |
zou(dt) individualiseren |
zoudt individualiseren |
zou individualiseren |
zouden individualiseren |
zouden individualiseren |
zouden individualiseren
|
voltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij |
hij, zij, het |
wij |
jullie |
zij
|
tegenwoordig (v.t.t.) |
heb geïndividualiseerd |
hebt geïndividualiseerd |
hebt/heeft geïndividualiseerd |
hebt geïndividualiseerd |
heeft geïndividualiseerd |
hebben geïndividualiseerd |
hebben geïndividualiseerd |
hebben geïndividualiseerd
|
verleden (v.v.t.) |
had geïndividualiseerd |
had geïndividualiseerd |
had geïndividualiseerd |
hadt geïndividualiseerd |
had geïndividualiseerd |
hadden geïndividualiseerd |
hadden geïndividualiseerd |
hadden geïndividualiseerd
|
toekomend (v.t.t.t.) |
zal geïndividualiseerd hebben |
zal/zult geïndividualiseerd hebben |
zult/zal geïndividualiseerd hebben |
zult geïndividualiseerd hebben |
zal geïndividualiseerd hebben |
zullen geïndividualiseerd hebben |
zullen geïndividualiseerd hebben |
zullen geïndividualiseerd hebben
|
voorwaardelijk (v.v.t.t.) |
zou geïndividualiseerd hebben |
zou geïndividualiseerd hebben |
zou/zoudt geïndividualiseerd hebben |
zoudt geïndividualiseerd hebben |
zou geïndividualiseerd hebben |
zouden geïndividualiseerd hebben |
zouden geïndividualiseerd hebben |
zouden geïndividualiseerd hebben
|
onpersoonlijke lijdende vorm geïndividualiseerd worden
|
|
onvoltooid |
voltooid
|
tegenwoordig |
er wordt geïndividualiseerd |
er is geïndividualiseerd
|
verleden |
er werd geïndividualiseerd |
er was geïndividualiseerd
|
toekomend |
er zal geïndividualiseerd worden |
er zal geïndividualiseerd zijn
|
voorwaardelijk |
er zou geïndividualiseerd worden |
er zou geïndividualiseerd zijn
|
lijdende vorm geïndividualiseerd worden
|
onbepaalde wijs
|
kort
|
lang
|
onvoltooid
|
tegenwoordig
|
geïndividualiseerd worden
|
geïndividualiseerd te worden
|
toekomend
|
geïndividualiseerd zullen worden
|
geïndividualiseerd te zullen worden
|
voltooid
|
tegenwoordig
|
geïndividualiseerd zijn
|
geïndividualiseerd te zijn
|
toekomend
|
geïndividualiseerd zullen zijn
|
geïndividualiseerd te zullen zijn
|
|
enkelvoud |
meervoud
|
onvoltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij |
hij, zij, het |
wij |
jullie |
zij
|
tegenwoordig (o.t.t.) |
word geïndividualiseerd |
wordt geïndividualiseerd |
wordt geïndividualiseerd |
wordt geïndividualiseerd |
wordt geïndividualiseerd |
worden geïndividualiseerd |
worden geïndividualiseerd |
worden geïndividualiseerd
|
verleden (o.v.t.) |
werd geïndividualiseerd |
werd geïndividualiseerd |
werd geïndividualiseerd |
werdt geïndividualiseerd |
werd geïndividualiseerd |
werden geïndividualiseerd |
werden geïndividualiseerd |
werden geïndividualiseerd
|
toekomend (o.t.t.t.) |
zal geïndividualiseerd worden |
zult geïndividualiseerd worden |
zult geïndividualiseerd worden |
zult geïndividualiseerd worden |
zal geïndividualiseerd worden |
zullen geïndividualiseerd worden |
zullen geïndividualiseerd worden |
zullen geïndividualiseerd worden
|
voorwaardelijk (o.v.t.t.) |
zou geïndividualiseerd worden |
zou geïndividualiseerd worden |
zou/zoudt geïndividualiseerd worden |
zoudt geïndividualiseerd worden |
zou geïndividualiseerd worden |
zouden geïndividualiseerd worden |
zouden geïndividualiseerd worden |
zouden geïndividualiseerd worden
|
voltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij |
hij, zij, het |
wij |
jullie |
zij
|
tegenwoordig (v.t.t.) |
ben geïndividualiseerd |
bent geïndividualiseerd |
bent/is geïndividualiseerd |
zijt geïndividualiseerd |
is geïndividualiseerd |
zijn geïndividualiseerd |
zijn geïndividualiseerd |
zijn geïndividualiseerd
|
verleden (v.v.t.) |
was geïndividualiseerd |
was geïndividualiseerd |
was geïndividualiseerd |
waart geïndividualiseerd |
was geïndividualiseerd |
waren geïndividualiseerd |
waren geïndividualiseerd |
waren geïndividualiseerd
|
toekomend (v.t.t.t.) |
zal geïndividualiseerd zijn |
zult geïndividualiseerd zijn |
zult geïndividualiseerd zijn |
zult geïndividualiseerd zijn |
zal geïndividualiseerd zijn |
zullen geïndividualiseerd zijn |
zullen geïndividualiseerd zijn |
zullen geïndividualiseerd zijn
|
voorwaardelijk (v.v.t.t.) |
zou geïndividualiseerd zijn |
zou geïndividualiseerd zijn |
zou/zoudt geïndividualiseerd zijn |
zoudt geïndividualiseerd zijn |
zou geïndividualiseerd zijn |
zouden geïndividualiseerd zijn |
zouden geïndividualiseerd zijn |
zouden geïndividualiseerd zijn
|