vervoeging van de bedrijvende vorm van inspuiten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | inspuiten | in te spuiten | ||||||||
toekomend | zullen inspuiten in zullen spuiten |
te zullen inspuiten in te zullen spuiten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingespoten | te hebben ingespoten | ||||||||
toekomend | ingespoten zullen hebben | ingespoten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
inspuitend | ingespoten | ev. spuit in |
mv. verouderd spuit in |
spuite in (bijzin) inspuite | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | spuit in | spuit in | spuit in | spuit in | spuit in | spuiten in | spuiten in | spuiten in | |||
verleden (o.v.t.) | spoot in | spoot in | spoot in | spoot in | spoot in | spoten in | spoten in | spoten in | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inspuiten | zult/zal inspuiten | zult/zal inspuiten | zult inspuiten | zal inspuiten | zullen inspuiten | zullen inspuiten | zullen inspuiten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inspuiten | zou inspuiten | zou(dt) inspuiten | zoudt inspuiten | zou inspuiten | zouden inspuiten | zouden inspuiten | zouden inspuiten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | inspuit | inspuit | inspuit | inspuit | inspuit | inspuiten | inspuiten | inspuiten | |||
verleden (o.v.t.) | inspoot | inspoot | inspoot | inspoot | inspoot | inspoten | inspoten | inspoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inspuiten in zal spuiten |
zult/zal inspuiten in zult/zal spuiten |
zult/zal inspuiten in zult/zal spuiten |
zult inspuiten in zult spuiten |
zal inspuiten in zal spuiten |
zullen inspuiten in zullen spuiten |
zullen inspuiten in zullen spuiten |
zullen inspuiten in zullen spuiten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inspuiten in zou spuiten |
zou inspuiten in zou spuiten |
zou(dt) inspuiten in zou(dt) spuiten |
zoudt inspuiten in zoudt spuiten |
zou inspuiten in zou spuiten |
zouden inspuiten in zouden spuiten |
zouden inspuiten in zouden spuiten |
zouden inspuiten in zouden spuiten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingespoten | hebt ingespoten | hebt/heeft ingespoten | hebt ingespoten | heeft ingespoten | hebben ingespoten | hebben ingespoten | hebben ingespoten | |||
verleden (v.v.t.) | had ingespoten | had ingespoten | had ingespoten | hadt ingespoten | had ingespoten | hadden ingespoten | hadden ingespoten | hadden ingespoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingespoten hebben | zal/zult ingespoten hebben | zult/zal ingespoten hebben | zult ingespoten hebben | zal ingespoten hebben | zullen ingespoten hebben | zullen ingespoten hebben | zullen ingespoten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingespoten hebben | zou ingespoten hebben | zou/zoudt ingespoten hebben | zoudt ingespoten hebben | zou ingespoten hebben | zouden ingespoten hebben | zouden ingespoten hebben | zouden ingespoten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ingespoten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ingespoten | er is ingespoten | |||||||||
verleden | er werd ingespoten | er was ingespoten | |||||||||
toekomend | er zal ingespoten worden | er zal ingespoten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ingespoten worden | er zou ingespoten zijn | |||||||||
lijdende vorm ingespoten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ingespoten worden | ingespoten te worden | ||||||||
toekomend | ingespoten zullen worden | ingespoten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ingespoten zijn | ingespoten te zijn | ||||||||
toekomend | ingespoten zullen zijn | ingespoten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ingespoten | wordt ingespoten | wordt ingespoten | wordt ingespoten | wordt ingespoten | worden ingespoten | worden ingespoten | worden ingespoten | |||
verleden (o.v.t.) | werd ingespoten | werd ingespoten | werd ingespoten | werdt ingespoten | werd ingespoten | werden ingespoten | werden ingespoten | werden ingespoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ingespoten worden | zult ingespoten worden | zult ingespoten worden | zult ingespoten worden | zal ingespoten worden | zullen ingespoten worden | zullen ingespoten worden | zullen ingespoten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ingespoten worden | zou ingespoten worden | zou/zoudt ingespoten worden | zoudt ingespoten worden | zou ingespoten worden | zouden ingespoten worden | zouden ingespoten worden | zouden ingespoten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingespoten | bent ingespoten | bent/is ingespoten | zijt ingespoten | is ingespoten | zijn ingespoten | zijn ingespoten | zijn ingespoten | |||
verleden (v.v.t.) | was ingespoten | was ingespoten | was ingespoten | waart ingespoten | was ingespoten | waren ingespoten | waren ingespoten | waren ingespoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingespoten zijn | zult ingespoten zijn | zult ingespoten zijn | zult ingespoten zijn | zal ingespoten zijn | zullen ingespoten zijn | zullen ingespoten zijn | zullen ingespoten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingespoten zijn | zou ingespoten zijn | zou/zoudt ingespoten zijn | zoudt ingespoten zijn | zou ingespoten zijn | zouden ingespoten zijn | zouden ingespoten zijn | zouden ingespoten zijn |