vervoeging van de bedrijvende vorm van interrumperen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | interrumperen | te interrumperen | ||||||||
toekomend | zullen interrumperen | te zullen interrumperen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïnterrumpeerd | te hebben geïnterrumpeerd | ||||||||
toekomend | geïnterrumpeerd zullen hebben | geïnterrumpeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
interrumperend | geïnterrumpeerd | ev. interrumpeer |
mv. verouderd interrumpeert |
interrumpere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | interrumpeer | interrumpeert | interrumpeert | interrumpeert | interrumpeert | interrumperen | interrumperen | interrumperen | |||
verleden (o.v.t.) | interrumpeerde | interrumpeerde | interrumpeerde | interrumpeerde | interrumpeerde | interrumpeerden | interrumpeerden | interrumpeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal interrumperen | zult/zal interrumperen | zult/zal interrumperen | zult interrumperen | zal interrumperen | zullen interrumperen | zullen interrumperen | zullen interrumperen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou interrumperen | zou interrumperen | zou(dt) interrumperen | zoudt interrumperen | zou interrumperen | zouden interrumperen | zouden interrumperen | zouden interrumperen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïnterrumpeerd | hebt geïnterrumpeerd | hebt/heeft geïnterrumpeerd | hebt geïnterrumpeerd | heeft geïnterrumpeerd | hebben geïnterrumpeerd | hebben geïnterrumpeerd | hebben geïnterrumpeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïnterrumpeerd | had geïnterrumpeerd | had geïnterrumpeerd | hadt geïnterrumpeerd | had geïnterrumpeerd | hadden geïnterrumpeerd | hadden geïnterrumpeerd | hadden geïnterrumpeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnterrumpeerd hebben | zal/zult geïnterrumpeerd hebben | zult/zal geïnterrumpeerd hebben | zult geïnterrumpeerd hebben | zal geïnterrumpeerd hebben | zullen geïnterrumpeerd hebben | zullen geïnterrumpeerd hebben | zullen geïnterrumpeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnterrumpeerd hebben | zou geïnterrumpeerd hebben | zou/zoudt geïnterrumpeerd hebben | zoudt geïnterrumpeerd hebben | zou geïnterrumpeerd hebben | zouden geïnterrumpeerd hebben | zouden geïnterrumpeerd hebben | zouden geïnterrumpeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïnterrumpeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïnterrumpeerd | er is geïnterrumpeerd | |||||||||
verleden | er werd geïnterrumpeerd | er was geïnterrumpeerd | |||||||||
toekomend | er zal geïnterrumpeerd worden | er zal geïnterrumpeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïnterrumpeerd worden | er zou geïnterrumpeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïnterrumpeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïnterrumpeerd worden | geïnterrumpeerd te worden | ||||||||
toekomend | geïnterrumpeerd zullen worden | geïnterrumpeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïnterrumpeerd zijn | geïnterrumpeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïnterrumpeerd zullen zijn | geïnterrumpeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïnterrumpeerd | wordt geïnterrumpeerd | wordt geïnterrumpeerd | wordt geïnterrumpeerd | wordt geïnterrumpeerd | worden geïnterrumpeerd | worden geïnterrumpeerd | worden geïnterrumpeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïnterrumpeerd | werd geïnterrumpeerd | werd geïnterrumpeerd | werdt geïnterrumpeerd | werd geïnterrumpeerd | werden geïnterrumpeerd | werden geïnterrumpeerd | werden geïnterrumpeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïnterrumpeerd worden | zult geïnterrumpeerd worden | zult geïnterrumpeerd worden | zult geïnterrumpeerd worden | zal geïnterrumpeerd worden | zullen geïnterrumpeerd worden | zullen geïnterrumpeerd worden | zullen geïnterrumpeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïnterrumpeerd worden | zou geïnterrumpeerd worden | zou/zoudt geïnterrumpeerd worden | zoudt geïnterrumpeerd worden | zou geïnterrumpeerd worden | zouden geïnterrumpeerd worden | zouden geïnterrumpeerd worden | zouden geïnterrumpeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïnterrumpeerd | bent geïnterrumpeerd | bent/is geïnterrumpeerd | zijt geïnterrumpeerd | is geïnterrumpeerd | zijn geïnterrumpeerd | zijn geïnterrumpeerd | zijn geïnterrumpeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïnterrumpeerd | was geïnterrumpeerd | was geïnterrumpeerd | waart geïnterrumpeerd | was geïnterrumpeerd | waren geïnterrumpeerd | waren geïnterrumpeerd | waren geïnterrumpeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnterrumpeerd zijn | zult geïnterrumpeerd zijn | zult geïnterrumpeerd zijn | zult geïnterrumpeerd zijn | zal geïnterrumpeerd zijn | zullen geïnterrumpeerd zijn | zullen geïnterrumpeerd zijn | zullen geïnterrumpeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnterrumpeerd zijn | zou geïnterrumpeerd zijn | zou/zoudt geïnterrumpeerd zijn | zoudt geïnterrumpeerd zijn | zou geïnterrumpeerd zijn | zouden geïnterrumpeerd zijn | zouden geïnterrumpeerd zijn | zouden geïnterrumpeerd zijn |