vervoeging van de bedrijvende vorm van isomeriseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | isomeriseren | te isomeriseren | ||||||||
toekomend | zullen isomeriseren | te zullen isomeriseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïsomeriseerd | te hebben geïsomeriseerd | ||||||||
toekomend | geïsomeriseerd zullen hebben | geïsomeriseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
isomeriserend | geïsomeriseerd | ev. isomeriseer |
mv. verouderd isomeriseert |
isomerisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | isomeriseer | isomeriseert | isomeriseert | isomeriseert | isomeriseert | isomeriseren | isomeriseren | isomeriseren | |||
verleden (o.v.t.) | isomeriseerde | isomeriseerde | isomeriseerde | isomeriseerde | isomeriseerde | isomeriseerden | isomeriseerden | isomeriseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal isomeriseren | zult/zal isomeriseren | zult/zal isomeriseren | zult isomeriseren | zal isomeriseren | zullen isomeriseren | zullen isomeriseren | zullen isomeriseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou isomeriseren | zou isomeriseren | zou(dt) isomeriseren | zoudt isomeriseren | zou isomeriseren | zouden isomeriseren | zouden isomeriseren | zouden isomeriseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïsomeriseerd | hebt geïsomeriseerd | hebt/heeft geïsomeriseerd | hebt geïsomeriseerd | heeft geïsomeriseerd | hebben geïsomeriseerd | hebben geïsomeriseerd | hebben geïsomeriseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïsomeriseerd | had geïsomeriseerd | had geïsomeriseerd | hadt geïsomeriseerd | had geïsomeriseerd | hadden geïsomeriseerd | hadden geïsomeriseerd | hadden geïsomeriseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïsomeriseerd hebben | zal/zult geïsomeriseerd hebben | zult/zal geïsomeriseerd hebben | zult geïsomeriseerd hebben | zal geïsomeriseerd hebben | zullen geïsomeriseerd hebben | zullen geïsomeriseerd hebben | zullen geïsomeriseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïsomeriseerd hebben | zou geïsomeriseerd hebben | zou/zoudt geïsomeriseerd hebben | zoudt geïsomeriseerd hebben | zou geïsomeriseerd hebben | zouden geïsomeriseerd hebben | zouden geïsomeriseerd hebben | zouden geïsomeriseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïsomeriseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïsomeriseerd | er is geïsomeriseerd | |||||||||
verleden | er werd geïsomeriseerd | er was geïsomeriseerd | |||||||||
toekomend | er zal geïsomeriseerd worden | er zal geïsomeriseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïsomeriseerd worden | er zou geïsomeriseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïsomeriseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïsomeriseerd worden | geïsomeriseerd te worden | ||||||||
toekomend | geïsomeriseerd zullen worden | geïsomeriseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïsomeriseerd zijn | geïsomeriseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïsomeriseerd zullen zijn | geïsomeriseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïsomeriseerd | wordt geïsomeriseerd | wordt geïsomeriseerd | wordt geïsomeriseerd | wordt geïsomeriseerd | worden geïsomeriseerd | worden geïsomeriseerd | worden geïsomeriseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïsomeriseerd | werd geïsomeriseerd | werd geïsomeriseerd | werdt geïsomeriseerd | werd geïsomeriseerd | werden geïsomeriseerd | werden geïsomeriseerd | werden geïsomeriseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïsomeriseerd worden | zult geïsomeriseerd worden | zult geïsomeriseerd worden | zult geïsomeriseerd worden | zal geïsomeriseerd worden | zullen geïsomeriseerd worden | zullen geïsomeriseerd worden | zullen geïsomeriseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïsomeriseerd worden | zou geïsomeriseerd worden | zou/zoudt geïsomeriseerd worden | zoudt geïsomeriseerd worden | zou geïsomeriseerd worden | zouden geïsomeriseerd worden | zouden geïsomeriseerd worden | zouden geïsomeriseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïsomeriseerd | bent geïsomeriseerd | bent/is geïsomeriseerd | zijt geïsomeriseerd | is geïsomeriseerd | zijn geïsomeriseerd | zijn geïsomeriseerd | zijn geïsomeriseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïsomeriseerd | was geïsomeriseerd | was geïsomeriseerd | waart geïsomeriseerd | was geïsomeriseerd | waren geïsomeriseerd | waren geïsomeriseerd | waren geïsomeriseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïsomeriseerd zijn | zult geïsomeriseerd zijn | zult geïsomeriseerd zijn | zult geïsomeriseerd zijn | zal geïsomeriseerd zijn | zullen geïsomeriseerd zijn | zullen geïsomeriseerd zijn | zullen geïsomeriseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïsomeriseerd zijn | zou geïsomeriseerd zijn | zou/zoudt geïsomeriseerd zijn | zoudt geïsomeriseerd zijn | zou geïsomeriseerd zijn | zouden geïsomeriseerd zijn | zouden geïsomeriseerd zijn | zouden geïsomeriseerd zijn |