vervoeging van de bedrijvende vorm van itereren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | itereren | te itereren | ||||||||
toekomend | zullen itereren | te zullen itereren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïtereerd | te hebben geïtereerd | ||||||||
toekomend | geïtereerd zullen hebben | geïtereerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
itererend | geïtereerd | ev. itereer |
mv. verouderd itereert |
iterere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | itereer | itereert | itereert | itereert | itereert | itereren | itereren | itereren | |||
verleden (o.v.t.) | itereerde | itereerde | itereerde | itereerde | itereerde | itereerden | itereerden | itereerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal itereren | zult/zal itereren | zult/zal itereren | zult itereren | zal itereren | zullen itereren | zullen itereren | zullen itereren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou itereren | zou itereren | zou(dt) itereren | zoudt itereren | zou itereren | zouden itereren | zouden itereren | zouden itereren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïtereerd | hebt geïtereerd | hebt/heeft geïtereerd | hebt geïtereerd | heeft geïtereerd | hebben geïtereerd | hebben geïtereerd | hebben geïtereerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïtereerd | had geïtereerd | had geïtereerd | hadt geïtereerd | had geïtereerd | hadden geïtereerd | hadden geïtereerd | hadden geïtereerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïtereerd hebben | zal/zult geïtereerd hebben | zult/zal geïtereerd hebben | zult geïtereerd hebben | zal geïtereerd hebben | zullen geïtereerd hebben | zullen geïtereerd hebben | zullen geïtereerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïtereerd hebben | zou geïtereerd hebben | zou/zoudt geïtereerd hebben | zoudt geïtereerd hebben | zou geïtereerd hebben | zouden geïtereerd hebben | zouden geïtereerd hebben | zouden geïtereerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïtereerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïtereerd | er is geïtereerd | |||||||||
verleden | er werd geïtereerd | er was geïtereerd | |||||||||
toekomend | er zal geïtereerd worden | er zal geïtereerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïtereerd worden | er zou geïtereerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïtereerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïtereerd worden | geïtereerd te worden | ||||||||
toekomend | geïtereerd zullen worden | geïtereerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïtereerd zijn | geïtereerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïtereerd zullen zijn | geïtereerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïtereerd | wordt geïtereerd | wordt geïtereerd | wordt geïtereerd | wordt geïtereerd | worden geïtereerd | worden geïtereerd | worden geïtereerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïtereerd | werd geïtereerd | werd geïtereerd | werdt geïtereerd | werd geïtereerd | werden geïtereerd | werden geïtereerd | werden geïtereerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïtereerd worden | zult geïtereerd worden | zult geïtereerd worden | zult geïtereerd worden | zal geïtereerd worden | zullen geïtereerd worden | zullen geïtereerd worden | zullen geïtereerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïtereerd worden | zou geïtereerd worden | zou/zoudt geïtereerd worden | zoudt geïtereerd worden | zou geïtereerd worden | zouden geïtereerd worden | zouden geïtereerd worden | zouden geïtereerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïtereerd | bent geïtereerd | bent/is geïtereerd | zijt geïtereerd | is geïtereerd | zijn geïtereerd | zijn geïtereerd | zijn geïtereerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïtereerd | was geïtereerd | was geïtereerd | waart geïtereerd | was geïtereerd | waren geïtereerd | waren geïtereerd | waren geïtereerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïtereerd zijn | zult geïtereerd zijn | zult geïtereerd zijn | zult geïtereerd zijn | zal geïtereerd zijn | zullen geïtereerd zijn | zullen geïtereerd zijn | zullen geïtereerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïtereerd zijn | zou geïtereerd zijn | zou/zoudt geïtereerd zijn | zoudt geïtereerd zijn | zou geïtereerd zijn | zouden geïtereerd zijn | zouden geïtereerd zijn | zouden geïtereerd zijn |