vervoeging van de bedrijvende vorm van kantonneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kantonneren | te kantonneren | ||||||||
toekomend | zullen kantonneren | te zullen kantonneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekantonneerd | te hebben gekantonneerd | ||||||||
toekomend | gekantonneerd zullen hebben | gekantonneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kantonnerend | gekantonneerd | ev. kantonneer |
mv. verouderd kantonneert |
kantonnere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | kantonneer | kantonneert | kantonneert | kantonneert | kantonneert | kantonneren | kantonneren | kantonneren | |||
verleden (o.v.t.) | kantonneerde | kantonneerde | kantonneerde | kantonneerde | kantonneerde | kantonneerden | kantonneerden | kantonneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kantonneren | zult/zal kantonneren | zult/zal kantonneren | zult kantonneren | zal kantonneren | zullen kantonneren | zullen kantonneren | zullen kantonneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kantonneren | zou kantonneren | zou(dt) kantonneren | zoudt kantonneren | zou kantonneren | zouden kantonneren | zouden kantonneren | zouden kantonneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekantonneerd | hebt gekantonneerd | hebt/heeft gekantonneerd | hebt gekantonneerd | heeft gekantonneerd | hebben gekantonneerd | hebben gekantonneerd | hebben gekantonneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gekantonneerd | had gekantonneerd | had gekantonneerd | hadt gekantonneerd | had gekantonneerd | hadden gekantonneerd | hadden gekantonneerd | hadden gekantonneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekantonneerd hebben | zal/zult gekantonneerd hebben | zult/zal gekantonneerd hebben | zult gekantonneerd hebben | zal gekantonneerd hebben | zullen gekantonneerd hebben | zullen gekantonneerd hebben | zullen gekantonneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekantonneerd hebben | zou gekantonneerd hebben | zou/zoudt gekantonneerd hebben | zoudt gekantonneerd hebben | zou gekantonneerd hebben | zouden gekantonneerd hebben | zouden gekantonneerd hebben | zouden gekantonneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekantonneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekantonneerd | er is gekantonneerd | |||||||||
verleden | er werd gekantonneerd | er was gekantonneerd | |||||||||
toekomend | er zal gekantonneerd worden | er zal gekantonneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekantonneerd worden | er zou gekantonneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gekantonneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekantonneerd worden | gekantonneerd te worden | ||||||||
toekomend | gekantonneerd zullen worden | gekantonneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekantonneerd zijn | gekantonneerd te zijn | ||||||||
toekomend | gekantonneerd zullen zijn | gekantonneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekantonneerd | wordt gekantonneerd | wordt gekantonneerd | wordt gekantonneerd | wordt gekantonneerd | worden gekantonneerd | worden gekantonneerd | worden gekantonneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekantonneerd | werd gekantonneerd | werd gekantonneerd | werdt gekantonneerd | werd gekantonneerd | werden gekantonneerd | werden gekantonneerd | werden gekantonneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekantonneerd worden | zult gekantonneerd worden | zult gekantonneerd worden | zult gekantonneerd worden | zal gekantonneerd worden | zullen gekantonneerd worden | zullen gekantonneerd worden | zullen gekantonneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekantonneerd worden | zou gekantonneerd worden | zou/zoudt gekantonneerd worden | zoudt gekantonneerd worden | zou gekantonneerd worden | zouden gekantonneerd worden | zouden gekantonneerd worden | zouden gekantonneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekantonneerd | bent gekantonneerd | bent/is gekantonneerd | zijt gekantonneerd | is gekantonneerd | zijn gekantonneerd | zijn gekantonneerd | zijn gekantonneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gekantonneerd | was gekantonneerd | was gekantonneerd | waart gekantonneerd | was gekantonneerd | waren gekantonneerd | waren gekantonneerd | waren gekantonneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekantonneerd zijn | zult gekantonneerd zijn | zult gekantonneerd zijn | zult gekantonneerd zijn | zal gekantonneerd zijn | zullen gekantonneerd zijn | zullen gekantonneerd zijn | zullen gekantonneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekantonneerd zijn | zou gekantonneerd zijn | zou/zoudt gekantonneerd zijn | zoudt gekantonneerd zijn | zou gekantonneerd zijn | zouden gekantonneerd zijn | zouden gekantonneerd zijn | zouden gekantonneerd zijn |