vervoeging van de bedrijvende vorm van kortsluiten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kortsluiten | kort te sluiten | ||||||||
toekomend | zullen kortsluiten kort zullen sluiten |
te zullen kortsluiten kort te zullen sluiten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben kortgesloten | te hebben kortgesloten | ||||||||
toekomend | kortgesloten zullen hebben | kortgesloten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kortsluitend | kortgesloten | ev. sluit kort |
mv. verouderd sluit kort |
sluite kort (bijzin) kortsluite | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | sluit kort | sluit kort | sluit kort | sluit kort | sluit kort | sluiten kort | sluiten kort | sluiten kort | |||
verleden (o.v.t.) | sloot kort | sloot kort | sloot kort | sloot kort | sloot kort | sloten kort | sloten kort | sloten kort | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kortsluiten | zult/zal kortsluiten | zult/zal kortsluiten | zult kortsluiten | zal kortsluiten | zullen kortsluiten | zullen kortsluiten | zullen kortsluiten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kortsluiten | zou kortsluiten | zou(dt) kortsluiten | zoudt kortsluiten | zou kortsluiten | zouden kortsluiten | zouden kortsluiten | zouden kortsluiten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kortsluit | kortsluit | kortsluit | kortsluit | kortsluit | kortsluiten | kortsluiten | kortsluiten | |||
verleden (o.v.t.) | kortsloot | kortsloot | kortsloot | kortsloot | kortsloot | kortsloten | kortsloten | kortsloten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kortsluiten kort zal sluiten |
zult/zal kortsluiten kort zult/zal sluiten |
zult/zal kortsluiten kort zult/zal sluiten |
zult kortsluiten kort zult sluiten |
zal kortsluiten kort zal sluiten |
zullen kortsluiten kort zullen sluiten |
zullen kortsluiten kort zullen sluiten |
zullen kortsluiten kort zullen sluiten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kortsluiten kort zou sluiten |
zou kortsluiten kort zou sluiten |
zou(dt) kortsluiten kort zou(dt) sluiten |
zoudt kortsluiten kort zoudt sluiten |
zou kortsluiten kort zou sluiten |
zouden kortsluiten kort zouden sluiten |
zouden kortsluiten kort zouden sluiten |
zouden kortsluiten kort zouden sluiten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb kortgesloten | hebt kortgesloten | hebt/heeft kortgesloten | hebt kortgesloten | heeft kortgesloten | hebben kortgesloten | hebben kortgesloten | hebben kortgesloten | |||
verleden (v.v.t.) | had kortgesloten | had kortgesloten | had kortgesloten | hadt kortgesloten | had kortgesloten | hadden kortgesloten | hadden kortgesloten | hadden kortgesloten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal kortgesloten hebben | zal/zult kortgesloten hebben | zult/zal kortgesloten hebben | zult kortgesloten hebben | zal kortgesloten hebben | zullen kortgesloten hebben | zullen kortgesloten hebben | zullen kortgesloten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou kortgesloten hebben | zou kortgesloten hebben | zou/zoudt kortgesloten hebben | zoudt kortgesloten hebben | zou kortgesloten hebben | zouden kortgesloten hebben | zouden kortgesloten hebben | zouden kortgesloten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm kortgesloten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt kortgesloten | er is kortgesloten | |||||||||
verleden | er werd kortgesloten | er was kortgesloten | |||||||||
toekomend | er zal kortgesloten worden | er zal kortgesloten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou kortgesloten worden | er zou kortgesloten zijn | |||||||||
lijdende vorm kortgesloten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kortgesloten worden | kortgesloten te worden | ||||||||
toekomend | kortgesloten zullen worden | kortgesloten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | kortgesloten zijn | kortgesloten te zijn | ||||||||
toekomend | kortgesloten zullen zijn | kortgesloten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word kortgesloten | wordt kortgesloten | wordt kortgesloten | wordt kortgesloten | wordt kortgesloten | worden kortgesloten | worden kortgesloten | worden kortgesloten | |||
verleden (o.v.t.) | werd kortgesloten | werd kortgesloten | werd kortgesloten | werdt kortgesloten | werd kortgesloten | werden kortgesloten | werden kortgesloten | werden kortgesloten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kortgesloten worden | zult kortgesloten worden | zult kortgesloten worden | zult kortgesloten worden | zal kortgesloten worden | zullen kortgesloten worden | zullen kortgesloten worden | zullen kortgesloten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kortgesloten worden | zou kortgesloten worden | zou/zoudt kortgesloten worden | zoudt kortgesloten worden | zou kortgesloten worden | zouden kortgesloten worden | zouden kortgesloten worden | zouden kortgesloten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben kortgesloten | bent kortgesloten | bent/is kortgesloten | zijt kortgesloten | is kortgesloten | zijn kortgesloten | zijn kortgesloten | zijn kortgesloten | |||
verleden (v.v.t.) | was kortgesloten | was kortgesloten | was kortgesloten | waart kortgesloten | was kortgesloten | waren kortgesloten | waren kortgesloten | waren kortgesloten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal kortgesloten zijn | zult kortgesloten zijn | zult kortgesloten zijn | zult kortgesloten zijn | zal kortgesloten zijn | zullen kortgesloten zijn | zullen kortgesloten zijn | zullen kortgesloten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou kortgesloten zijn | zou kortgesloten zijn | zou/zoudt kortgesloten zijn | zoudt kortgesloten zijn | zou kortgesloten zijn | zouden kortgesloten zijn | zouden kortgesloten zijn | zouden kortgesloten zijn |