vervoeging van de bedrijvende vorm van kwiteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kwiteren | te kwiteren | ||||||||
toekomend | zullen kwiteren | te zullen kwiteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekwiteerd | te hebben gekwiteerd | ||||||||
toekomend | gekwiteerd zullen hebben | gekwiteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kwiterend | gekwiteerd | ev. kwiteer |
mv. verouderd kwiteert |
kwitere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | kwiteer | kwiteert | kwiteert | kwiteert | kwiteert | kwiteren | kwiteren | kwiteren | |||
verleden (o.v.t.) | kwiteerde | kwiteerde | kwiteerde | kwiteerde | kwiteerde | kwiteerden | kwiteerden | kwiteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kwiteren | zult/zal kwiteren | zult/zal kwiteren | zult kwiteren | zal kwiteren | zullen kwiteren | zullen kwiteren | zullen kwiteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kwiteren | zou kwiteren | zou(dt) kwiteren | zoudt kwiteren | zou kwiteren | zouden kwiteren | zouden kwiteren | zouden kwiteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekwiteerd | hebt gekwiteerd | hebt/heeft gekwiteerd | hebt gekwiteerd | heeft gekwiteerd | hebben gekwiteerd | hebben gekwiteerd | hebben gekwiteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gekwiteerd | had gekwiteerd | had gekwiteerd | hadt gekwiteerd | had gekwiteerd | hadden gekwiteerd | hadden gekwiteerd | hadden gekwiteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekwiteerd hebben | zal/zult gekwiteerd hebben | zult/zal gekwiteerd hebben | zult gekwiteerd hebben | zal gekwiteerd hebben | zullen gekwiteerd hebben | zullen gekwiteerd hebben | zullen gekwiteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekwiteerd hebben | zou gekwiteerd hebben | zou/zoudt gekwiteerd hebben | zoudt gekwiteerd hebben | zou gekwiteerd hebben | zouden gekwiteerd hebben | zouden gekwiteerd hebben | zouden gekwiteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekwiteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekwiteerd | er is gekwiteerd | |||||||||
verleden | er werd gekwiteerd | er was gekwiteerd | |||||||||
toekomend | er zal gekwiteerd worden | er zal gekwiteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekwiteerd worden | er zou gekwiteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gekwiteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekwiteerd worden | gekwiteerd te worden | ||||||||
toekomend | gekwiteerd zullen worden | gekwiteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekwiteerd zijn | gekwiteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gekwiteerd zullen zijn | gekwiteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekwiteerd | wordt gekwiteerd | wordt gekwiteerd | wordt gekwiteerd | wordt gekwiteerd | worden gekwiteerd | worden gekwiteerd | worden gekwiteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekwiteerd | werd gekwiteerd | werd gekwiteerd | werdt gekwiteerd | werd gekwiteerd | werden gekwiteerd | werden gekwiteerd | werden gekwiteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekwiteerd worden | zult gekwiteerd worden | zult gekwiteerd worden | zult gekwiteerd worden | zal gekwiteerd worden | zullen gekwiteerd worden | zullen gekwiteerd worden | zullen gekwiteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekwiteerd worden | zou gekwiteerd worden | zou/zoudt gekwiteerd worden | zoudt gekwiteerd worden | zou gekwiteerd worden | zouden gekwiteerd worden | zouden gekwiteerd worden | zouden gekwiteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekwiteerd | bent gekwiteerd | bent/is gekwiteerd | zijt gekwiteerd | is gekwiteerd | zijn gekwiteerd | zijn gekwiteerd | zijn gekwiteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gekwiteerd | was gekwiteerd | was gekwiteerd | waart gekwiteerd | was gekwiteerd | waren gekwiteerd | waren gekwiteerd | waren gekwiteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekwiteerd zijn | zult gekwiteerd zijn | zult gekwiteerd zijn | zult gekwiteerd zijn | zal gekwiteerd zijn | zullen gekwiteerd zijn | zullen gekwiteerd zijn | zullen gekwiteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekwiteerd zijn | zou gekwiteerd zijn | zou/zoudt gekwiteerd zijn | zoudt gekwiteerd zijn | zou gekwiteerd zijn | zouden gekwiteerd zijn | zouden gekwiteerd zijn | zouden gekwiteerd zijn |