mandiën/vervoeging

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord mandiën/vervoeging. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord mandiën/vervoeging, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je mandiën/vervoeging in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord mandiën/vervoeging is hier. De definitie van het woord mandiën/vervoeging zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanmandiën/vervoeging, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
vervoeging van de bedrijvende vorm van mandiën
onbepaalde wijs kort lang
onvoltooid tegenwoordig mandiën te mandiën
toekomend zullen mandiën te zullen mandiën
voltooid tegenwoordig hebben gemandied te hebben gemandied
toekomend gemandied zullen hebben gemandied te zullen hebben
onvoltooid deelwoord voltooid deelwoord gebiedende wijs aanvoegende wijs
mandiënd gemandied ev.
mandie		 mv. verouderd
mandiet		 mandië
aantonende wijs enkelvoud meervoud
onvoltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij, ge hij, zij, het wij, we jullie zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.) mandie mandiet mandiet mandiet mandiet mandiën mandiën mandiën
verleden (o.v.t.) mandiede mandiede mandiede mandiede mandiede mandieden mandieden mandieden
toekomend (o.t.t.t.) zal mandiën zult/zal mandiën zult/zal mandiën zult mandiën zal mandiën zullen mandiën zullen mandiën zullen mandiën
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou mandiën zou mandiën zou(dt) mandiën zoudt mandiën zou mandiën zouden mandiën zouden mandiën zouden mandiën
voltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
tegenwoordig (v.t.t.) heb gemandied hebt gemandied hebt/heeft gemandied hebt gemandied heeft gemandied hebben gemandied hebben gemandied hebben gemandied
verleden (v.v.t.) had gemandied had gemandied had gemandied hadt gemandied had gemandied hadden gemandied hadden gemandied hadden gemandied
toekomend (v.t.t.t.) zal gemandied hebben zal/zult gemandied hebben zult/zal gemandied hebben zult gemandied hebben zal gemandied hebben zullen gemandied hebben zullen gemandied hebben zullen gemandied hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.) zou gemandied hebben zou gemandied hebben zou/zoudt gemandied hebben zoudt gemandied hebben zou gemandied hebben zouden gemandied hebben zouden gemandied hebben zouden gemandied hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gemandied worden
onvoltooid voltooid
tegenwoordig er wordt gemandied er is gemandied
verleden er werd gemandied er was gemandied
toekomend er zal gemandied worden er zal gemandied zijn
voorwaardelijk er zou gemandied worden er zou gemandied zijn


Enciclo
Wikious
Sapientia
Scientia
Boobota
Anandapedia
Sagapedia
Wikithot