vervoeging van de bedrijvende vorm van meegroeien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meegroeien | mee te groeien | ||||||
toekomend | zullen meegroeien mee zullen groeien |
te zullen meegroeien mee te zullen groeien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn meegegroeid | te zijn meegegroeid | ||||||
toekomend | meegegroeid zullen zijn | meegegroeid te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meegroeiend | meegegroeid | ev. groei mee |
mv. verouderd groeit mee |
groeie mee (bijzin) meegroeie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | groei mee | groeit mee | groeit mee | groeit mee | groeit mee | groeien mee | groeien mee | groeien mee | |
verleden (o.v.t.) | groeide mee | groeide mee | groeide mee | groeide mee | groeide mee | groeiden mee | groeiden mee | groeiden mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meegroeien | zult/zal meegroeien | zult/zal meegroeien | zult meegroeien | zal meegroeien | zullen meegroeien | zullen meegroeien | zullen meegroeien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meegroeien | zou meegroeien | zou(dt) meegroeien | zoudt meegroeien | zou meegroeien | zouden meegroeien | zouden meegroeien | zouden meegroeien | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meegroei | meegroeit | meegroeit | meegroeit | meegroeit | meegroeien | meegroeien | meegroeien | |
verleden (o.v.t.) | meegroeide | meegroeide | meegroeide | meegroeide | meegroeide | meegroeiden | meegroeiden | meegroeiden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meegroeien mee zal groeien |
zult/zal meegroeien mee zult/zal groeien |
zult/zal meegroeien mee zult/zal groeien |
zult meegroeien mee zult groeien |
zal meegroeien mee zal groeien |
zullen meegroeien mee zullen groeien |
zullen meegroeien mee zullen groeien |
zullen meegroeien mee zullen groeien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meegroeien mee zou groeien |
zou meegroeien mee zou groeien |
zou(dt) meegroeien mee zou(dt) groeien |
zoudt meegroeien mee zoudt groeien |
zou meegroeien mee zou groeien |
zouden meegroeien mee zouden groeien |
zouden meegroeien mee zouden groeien |
zouden meegroeien mee zouden groeien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben meegegroeid | bent meegegroeid | bent/is meegegroeid | zijt meegegroeid | is meegegroeid | zijn meegegroeid | zijn meegegroeid | zijn meegegroeid | |
verleden (v.v.t.) | was meegegroeid | was meegegroeid | was meegegroeid | waart meegegroeid | was meegegroeid | waren meegegroeid | waren meegegroeid | waren meegegroeid | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal meegegroeid zijn | zal/zult meegegroeid zijn | zult/zal meegegroeid zijn | zult meegegroeid zijn | zal meegegroeid zijn | zullen meegegroeid zijn | zullen meegegroeid zijn | zullen meegegroeid zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou meegegroeid zijn | zou meegegroeid zijn | zou/zoudt meegegroeid zijn | zoudt meegegroeid zijn | zou meegegroeid zijn | zouden meegegroeid zijn | zouden meegegroeid zijn | zouden meegegroeid zijn |