vervoeging van de bedrijvende vorm van molesteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | molesteren | te molesteren | ||||||||
toekomend | zullen molesteren | te zullen molesteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gemolesteerd | te hebben gemolesteerd | ||||||||
toekomend | gemolesteerd zullen hebben | gemolesteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
molesterend | gemolesteerd | ev. molesteer |
mv. verouderd molesteert |
molestere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | molesteer | molesteert | molesteert | molesteert | molesteert | molesteren | molesteren | molesteren | |||
verleden (o.v.t.) | molesteerde | molesteerde | molesteerde | molesteerde | molesteerde | molesteerden | molesteerden | molesteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal molesteren | zult/zal molesteren | zult/zal molesteren | zult molesteren | zal molesteren | zullen molesteren | zullen molesteren | zullen molesteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou molesteren | zou molesteren | zou(dt) molesteren | zoudt molesteren | zou molesteren | zouden molesteren | zouden molesteren | zouden molesteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gemolesteerd | hebt gemolesteerd | hebt/heeft gemolesteerd | hebt gemolesteerd | heeft gemolesteerd | hebben gemolesteerd | hebben gemolesteerd | hebben gemolesteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gemolesteerd | had gemolesteerd | had gemolesteerd | hadt gemolesteerd | had gemolesteerd | hadden gemolesteerd | hadden gemolesteerd | hadden gemolesteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gemolesteerd hebben | zal/zult gemolesteerd hebben | zult/zal gemolesteerd hebben | zult gemolesteerd hebben | zal gemolesteerd hebben | zullen gemolesteerd hebben | zullen gemolesteerd hebben | zullen gemolesteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gemolesteerd hebben | zou gemolesteerd hebben | zou/zoudt gemolesteerd hebben | zoudt gemolesteerd hebben | zou gemolesteerd hebben | zouden gemolesteerd hebben | zouden gemolesteerd hebben | zouden gemolesteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gemolesteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gemolesteerd | er is gemolesteerd | |||||||||
verleden | er werd gemolesteerd | er was gemolesteerd | |||||||||
toekomend | er zal gemolesteerd worden | er zal gemolesteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gemolesteerd worden | er zou gemolesteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gemolesteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gemolesteerd worden | gemolesteerd te worden | ||||||||
toekomend | gemolesteerd zullen worden | gemolesteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gemolesteerd zijn | gemolesteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gemolesteerd zullen zijn | gemolesteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gemolesteerd | wordt gemolesteerd | wordt gemolesteerd | wordt gemolesteerd | wordt gemolesteerd | worden gemolesteerd | worden gemolesteerd | worden gemolesteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gemolesteerd | werd gemolesteerd | werd gemolesteerd | werdt gemolesteerd | werd gemolesteerd | werden gemolesteerd | werden gemolesteerd | werden gemolesteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gemolesteerd worden | zult gemolesteerd worden | zult gemolesteerd worden | zult gemolesteerd worden | zal gemolesteerd worden | zullen gemolesteerd worden | zullen gemolesteerd worden | zullen gemolesteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gemolesteerd worden | zou gemolesteerd worden | zou/zoudt gemolesteerd worden | zoudt gemolesteerd worden | zou gemolesteerd worden | zouden gemolesteerd worden | zouden gemolesteerd worden | zouden gemolesteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gemolesteerd | bent gemolesteerd | bent/is gemolesteerd | zijt gemolesteerd | is gemolesteerd | zijn gemolesteerd | zijn gemolesteerd | zijn gemolesteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gemolesteerd | was gemolesteerd | was gemolesteerd | waart gemolesteerd | was gemolesteerd | waren gemolesteerd | waren gemolesteerd | waren gemolesteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gemolesteerd zijn | zult gemolesteerd zijn | zult gemolesteerd zijn | zult gemolesteerd zijn | zal gemolesteerd zijn | zullen gemolesteerd zijn | zullen gemolesteerd zijn | zullen gemolesteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gemolesteerd zijn | zou gemolesteerd zijn | zou/zoudt gemolesteerd zijn | zoudt gemolesteerd zijn | zou gemolesteerd zijn | zouden gemolesteerd zijn | zouden gemolesteerd zijn | zouden gemolesteerd zijn |