zal nadoen zult/zal nadoen zult/zal nadoen zult nadoen zal nadoen zullen nadoen zullen nadoen zullen nadoen voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou nadoen zou nadoen...
na·ge·daan vervoeging van nadoen: voltooid deelwoord, op te vatten als samenstelling van na bw en gedaan ww nagedaan voltooid deelwoord van nadoen...
tegenwoordige tijd van nadoen Ik doe na. gebiedende wijs van nadoen Doe na! (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nadoen Doe je na? aanvoegende...
enkelvoud tegenwoordige tijd van nadoen ... dat ik nadoe. nadoe (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van nadoen ... dat men nadoe. ...
enkelvoud tegenwoordige tijd van nadoen ... dat jij nadoet. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nadoen ... dat hij nadoet. ...
nadoen, imiteren Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken? co·piar copiar overgankelijk kopiëren, natekenen, naschilderen, overschrijven nadoen, nabootsen...
tijd van nadoen Jij doet na. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nadoen Hij doet na. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van nadoen Doet na...
nadeed (hulp, bestand) na·deed nadeed (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van nadoen ... dat ik nadeed. ... dat jij nadeed. ... dat hij, zij, het nadeed. ...