vervoeging van de bedrijvende vorm van nasturen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nasturen | na te sturen | ||||||||
toekomend | zullen nasturen na zullen sturen |
te zullen nasturen na te zullen sturen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nagestuurd | te hebben nagestuurd | ||||||||
toekomend | nagestuurd zullen hebben | nagestuurd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
nasturend | nagestuurd | ev. stuur na |
mv. verouderd stuurt na |
sture na (bijzin) nasture | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | stuur na | stuurt na | stuurt na | stuurt na | stuurt na | sturen na | sturen na | sturen na | |||
verleden (o.v.t.) | stuurde na | stuurde na | stuurde na | stuurde na | stuurde na | stuurden na | stuurden na | stuurden na | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nasturen | zult/zal nasturen | zult/zal nasturen | zult nasturen | zal nasturen | zullen nasturen | zullen nasturen | zullen nasturen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nasturen | zou nasturen | zou(dt) nasturen | zoudt nasturen | zou nasturen | zouden nasturen | zouden nasturen | zouden nasturen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | nastuur | nastuurt | nastuurt | nastuurt | nastuurt | nasturen | nasturen | nasturen | |||
verleden (o.v.t.) | nastuurde | nastuurde | nastuurde | nastuurde | nastuurde | nastuurden | nastuurden | nastuurden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nasturen na zal sturen |
zult/zal nasturen na zult/zal sturen |
zult/zal nasturen na zult/zal sturen |
zult nasturen na zult sturen |
zal nasturen na zal sturen |
zullen nasturen na zullen sturen |
zullen nasturen na zullen sturen |
zullen nasturen na zullen sturen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nasturen na zou sturen |
zou nasturen na zou sturen |
zou(dt) nasturen na zou(dt) sturen |
zoudt nasturen na zoudt sturen |
zou nasturen na zou sturen |
zouden nasturen na zouden sturen |
zouden nasturen na zouden sturen |
zouden nasturen na zouden sturen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nagestuurd | hebt nagestuurd | hebt/heeft nagestuurd | hebt nagestuurd | heeft nagestuurd | hebben nagestuurd | hebben nagestuurd | hebben nagestuurd | |||
verleden (v.v.t.) | had nagestuurd | had nagestuurd | had nagestuurd | hadt nagestuurd | had nagestuurd | hadden nagestuurd | hadden nagestuurd | hadden nagestuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagestuurd hebben | zal/zult nagestuurd hebben | zult/zal nagestuurd hebben | zult nagestuurd hebben | zal nagestuurd hebben | zullen nagestuurd hebben | zullen nagestuurd hebben | zullen nagestuurd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagestuurd hebben | zou nagestuurd hebben | zou/zoudt nagestuurd hebben | zoudt nagestuurd hebben | zou nagestuurd hebben | zouden nagestuurd hebben | zouden nagestuurd hebben | zouden nagestuurd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm nagestuurd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt nagestuurd | er is nagestuurd | |||||||||
verleden | er werd nagestuurd | er was nagestuurd | |||||||||
toekomend | er zal nagestuurd worden | er zal nagestuurd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou nagestuurd worden | er zou nagestuurd zijn | |||||||||
lijdende vorm nagestuurd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nagestuurd worden | nagestuurd te worden | ||||||||
toekomend | nagestuurd zullen worden | nagestuurd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | nagestuurd zijn | nagestuurd te zijn | ||||||||
toekomend | nagestuurd zullen zijn | nagestuurd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word nagestuurd | wordt nagestuurd | wordt nagestuurd | wordt nagestuurd | wordt nagestuurd | worden nagestuurd | worden nagestuurd | worden nagestuurd | |||
verleden (o.v.t.) | werd nagestuurd | werd nagestuurd | werd nagestuurd | werdt nagestuurd | werd nagestuurd | werden nagestuurd | werden nagestuurd | werden nagestuurd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nagestuurd worden | zult nagestuurd worden | zult nagestuurd worden | zult nagestuurd worden | zal nagestuurd worden | zullen nagestuurd worden | zullen nagestuurd worden | zullen nagestuurd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nagestuurd worden | zou nagestuurd worden | zou/zoudt nagestuurd worden | zoudt nagestuurd worden | zou nagestuurd worden | zouden nagestuurd worden | zouden nagestuurd worden | zouden nagestuurd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben nagestuurd | bent nagestuurd | bent/is nagestuurd | zijt nagestuurd | is nagestuurd | zijn nagestuurd | zijn nagestuurd | zijn nagestuurd | |||
verleden (v.v.t.) | was nagestuurd | was nagestuurd | was nagestuurd | waart nagestuurd | was nagestuurd | waren nagestuurd | waren nagestuurd | waren nagestuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagestuurd zijn | zult nagestuurd zijn | zult nagestuurd zijn | zult nagestuurd zijn | zal nagestuurd zijn | zullen nagestuurd zijn | zullen nagestuurd zijn | zullen nagestuurd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagestuurd zijn | zou nagestuurd zijn | zou/zoudt nagestuurd zijn | zoudt nagestuurd zijn | zou nagestuurd zijn | zouden nagestuurd zijn | zouden nagestuurd zijn | zouden nagestuurd zijn |