vervoeging van de bedrijvende vorm van naturaliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | naturaliseren | te naturaliseren | ||||||||
toekomend | zullen naturaliseren | te zullen naturaliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben genaturaliseerd | te hebben genaturaliseerd | ||||||||
toekomend | genaturaliseerd zullen hebben | genaturaliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
naturaliserend | genaturaliseerd | ev. naturaliseer |
mv. verouderd naturaliseert |
naturalisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | naturaliseer | naturaliseert | naturaliseert | naturaliseert | naturaliseert | naturaliseren | naturaliseren | naturaliseren | |||
verleden (o.v.t.) | naturaliseerde | naturaliseerde | naturaliseerde | naturaliseerde | naturaliseerde | naturaliseerden | naturaliseerden | naturaliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal naturaliseren | zult/zal naturaliseren | zult/zal naturaliseren | zult naturaliseren | zal naturaliseren | zullen naturaliseren | zullen naturaliseren | zullen naturaliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou naturaliseren | zou naturaliseren | zou(dt) naturaliseren | zoudt naturaliseren | zou naturaliseren | zouden naturaliseren | zouden naturaliseren | zouden naturaliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb genaturaliseerd | hebt genaturaliseerd | hebt/heeft genaturaliseerd | hebt genaturaliseerd | heeft genaturaliseerd | hebben genaturaliseerd | hebben genaturaliseerd | hebben genaturaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had genaturaliseerd | had genaturaliseerd | had genaturaliseerd | hadt genaturaliseerd | had genaturaliseerd | hadden genaturaliseerd | hadden genaturaliseerd | hadden genaturaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genaturaliseerd hebben | zal/zult genaturaliseerd hebben | zult/zal genaturaliseerd hebben | zult genaturaliseerd hebben | zal genaturaliseerd hebben | zullen genaturaliseerd hebben | zullen genaturaliseerd hebben | zullen genaturaliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genaturaliseerd hebben | zou genaturaliseerd hebben | zou/zoudt genaturaliseerd hebben | zoudt genaturaliseerd hebben | zou genaturaliseerd hebben | zouden genaturaliseerd hebben | zouden genaturaliseerd hebben | zouden genaturaliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm genaturaliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt genaturaliseerd | er is genaturaliseerd | |||||||||
verleden | er werd genaturaliseerd | er was genaturaliseerd | |||||||||
toekomend | er zal genaturaliseerd worden | er zal genaturaliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou genaturaliseerd worden | er zou genaturaliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm genaturaliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | genaturaliseerd worden | genaturaliseerd te worden | ||||||||
toekomend | genaturaliseerd zullen worden | genaturaliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | genaturaliseerd zijn | genaturaliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | genaturaliseerd zullen zijn | genaturaliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word genaturaliseerd | wordt genaturaliseerd | wordt genaturaliseerd | wordt genaturaliseerd | wordt genaturaliseerd | worden genaturaliseerd | worden genaturaliseerd | worden genaturaliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd genaturaliseerd | werd genaturaliseerd | werd genaturaliseerd | werdt genaturaliseerd | werd genaturaliseerd | werden genaturaliseerd | werden genaturaliseerd | werden genaturaliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal genaturaliseerd worden | zult genaturaliseerd worden | zult genaturaliseerd worden | zult genaturaliseerd worden | zal genaturaliseerd worden | zullen genaturaliseerd worden | zullen genaturaliseerd worden | zullen genaturaliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou genaturaliseerd worden | zou genaturaliseerd worden | zou/zoudt genaturaliseerd worden | zoudt genaturaliseerd worden | zou genaturaliseerd worden | zouden genaturaliseerd worden | zouden genaturaliseerd worden | zouden genaturaliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben genaturaliseerd | bent genaturaliseerd | bent/is genaturaliseerd | zijt genaturaliseerd | is genaturaliseerd | zijn genaturaliseerd | zijn genaturaliseerd | zijn genaturaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was genaturaliseerd | was genaturaliseerd | was genaturaliseerd | waart genaturaliseerd | was genaturaliseerd | waren genaturaliseerd | waren genaturaliseerd | waren genaturaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genaturaliseerd zijn | zult genaturaliseerd zijn | zult genaturaliseerd zijn | zult genaturaliseerd zijn | zal genaturaliseerd zijn | zullen genaturaliseerd zijn | zullen genaturaliseerd zijn | zullen genaturaliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genaturaliseerd zijn | zou genaturaliseerd zijn | zou/zoudt genaturaliseerd zijn | zoudt genaturaliseerd zijn | zou genaturaliseerd zijn | zouden genaturaliseerd zijn | zouden genaturaliseerd zijn | zouden genaturaliseerd zijn |