vervoeging van de bedrijvende vorm van navorsen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | navorsen | na te vorsen | ||||||||
toekomend | zullen navorsen na zullen vorsen |
te zullen navorsen na te zullen vorsen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nagevorst | te hebben nagevorst | ||||||||
toekomend | nagevorst zullen hebben | nagevorst te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
navorsend | nagevorst | ev. vors na |
mv. verouderd vorst na |
vorse na (bijzin) navorse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vors na | vorst na | vorst na | vorst na | vorst na | vorsen na | vorsen na | vorsen na | |||
verleden (o.v.t.) | vorste na | vorste na | vorste na | vorste na | vorste na | vorsten na | vorsten na | vorsten na | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal navorsen | zult/zal navorsen | zult/zal navorsen | zult navorsen | zal navorsen | zullen navorsen | zullen navorsen | zullen navorsen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou navorsen | zou navorsen | zou(dt) navorsen | zoudt navorsen | zou navorsen | zouden navorsen | zouden navorsen | zouden navorsen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | navors | navorst | navorst | navorst | navorst | navorsen | navorsen | navorsen | |||
verleden (o.v.t.) | navorste | navorste | navorste | navorste | navorste | navorsten | navorsten | navorsten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal navorsen na zal vorsen |
zult/zal navorsen na zult/zal vorsen |
zult/zal navorsen na zult/zal vorsen |
zult navorsen na zult vorsen |
zal navorsen na zal vorsen |
zullen navorsen na zullen vorsen |
zullen navorsen na zullen vorsen |
zullen navorsen na zullen vorsen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou navorsen na zou vorsen |
zou navorsen na zou vorsen |
zou(dt) navorsen na zou(dt) vorsen |
zoudt navorsen na zoudt vorsen |
zou navorsen na zou vorsen |
zouden navorsen na zouden vorsen |
zouden navorsen na zouden vorsen |
zouden navorsen na zouden vorsen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nagevorst | hebt nagevorst | hebt/heeft nagevorst | hebt nagevorst | heeft nagevorst | hebben nagevorst | hebben nagevorst | hebben nagevorst | |||
verleden (v.v.t.) | had nagevorst | had nagevorst | had nagevorst | hadt nagevorst | had nagevorst | hadden nagevorst | hadden nagevorst | hadden nagevorst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagevorst hebben | zal/zult nagevorst hebben | zult/zal nagevorst hebben | zult nagevorst hebben | zal nagevorst hebben | zullen nagevorst hebben | zullen nagevorst hebben | zullen nagevorst hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagevorst hebben | zou nagevorst hebben | zou/zoudt nagevorst hebben | zoudt nagevorst hebben | zou nagevorst hebben | zouden nagevorst hebben | zouden nagevorst hebben | zouden nagevorst hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm nagevorst worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt nagevorst | er is nagevorst | |||||||||
verleden | er werd nagevorst | er was nagevorst | |||||||||
toekomend | er zal nagevorst worden | er zal nagevorst zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou nagevorst worden | er zou nagevorst zijn | |||||||||
lijdende vorm nagevorst worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nagevorst worden | nagevorst te worden | ||||||||
toekomend | nagevorst zullen worden | nagevorst te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | nagevorst zijn | nagevorst te zijn | ||||||||
toekomend | nagevorst zullen zijn | nagevorst te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word nagevorst | wordt nagevorst | wordt nagevorst | wordt nagevorst | wordt nagevorst | worden nagevorst | worden nagevorst | worden nagevorst | |||
verleden (o.v.t.) | werd nagevorst | werd nagevorst | werd nagevorst | werdt nagevorst | werd nagevorst | werden nagevorst | werden nagevorst | werden nagevorst | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nagevorst worden | zult nagevorst worden | zult nagevorst worden | zult nagevorst worden | zal nagevorst worden | zullen nagevorst worden | zullen nagevorst worden | zullen nagevorst worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nagevorst worden | zou nagevorst worden | zou/zoudt nagevorst worden | zoudt nagevorst worden | zou nagevorst worden | zouden nagevorst worden | zouden nagevorst worden | zouden nagevorst worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben nagevorst | bent nagevorst | bent/is nagevorst | zijt nagevorst | is nagevorst | zijn nagevorst | zijn nagevorst | zijn nagevorst | |||
verleden (v.v.t.) | was nagevorst | was nagevorst | was nagevorst | waart nagevorst | was nagevorst | waren nagevorst | waren nagevorst | waren nagevorst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagevorst zijn | zult nagevorst zijn | zult nagevorst zijn | zult nagevorst zijn | zal nagevorst zijn | zullen nagevorst zijn | zullen nagevorst zijn | zullen nagevorst zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagevorst zijn | zou nagevorst zijn | zou/zoudt nagevorst zijn | zoudt nagevorst zijn | zou nagevorst zijn | zouden nagevorst zijn | zouden nagevorst zijn | zouden nagevorst zijn |