vervoeging van de bedrijvende vorm van nawerken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nawerken | na te werken | ||||||
toekomend | zullen nawerken na zullen werken |
te zullen nawerken na te zullen werken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nagewerkt | te hebben nagewerkt | ||||||
toekomend | nagewerkt zullen hebben | nagewerkt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
nawerkend | nagewerkt | ev. werk na |
mv. verouderd werkt na |
werke na (bijzin) nawerke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | werk na | werkt na | werkt na | werkt na | werkt na | werken na | werken na | werken na | |
verleden (o.v.t.) | werkte na | werkte na | werkte na | werkte na | werkte na | werkten na | werkten na | werkten na | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nawerken | zult/zal nawerken | zult/zal nawerken | zult nawerken | zal nawerken | zullen nawerken | zullen nawerken | zullen nawerken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nawerken | zou nawerken | zou(dt) nawerken | zoudt nawerken | zou nawerken | zouden nawerken | zouden nawerken | zouden nawerken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | nawerk | nawerkt | nawerkt | nawerkt | nawerkt | nawerken | nawerken | nawerken | |
verleden (o.v.t.) | nawerkte | nawerkte | nawerkte | nawerkte | nawerkte | nawerkten | nawerkten | nawerkten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nawerken na zal werken |
zult/zal nawerken na zult/zal werken |
zult/zal nawerken na zult/zal werken |
zult nawerken na zult werken |
zal nawerken na zal werken |
zullen nawerken na zullen werken |
zullen nawerken na zullen werken |
zullen nawerken na zullen werken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nawerken na zou werken |
zou nawerken na zou werken |
zou(dt) nawerken na zou(dt) werken |
zoudt nawerken na zoudt werken |
zou nawerken na zou werken |
zouden nawerken na zouden werken |
zouden nawerken na zouden werken |
zouden nawerken na zouden werken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nagewerkt | hebt nagewerkt | hebt/heeft nagewerkt | hebt nagewerkt | heeft nagewerkt | hebben nagewerkt | hebben nagewerkt | hebben nagewerkt | |
verleden (v.v.t.) | had nagewerkt | had nagewerkt | had nagewerkt | hadt nagewerkt | had nagewerkt | hadden nagewerkt | hadden nagewerkt | hadden nagewerkt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal nagewerkt hebben | zal/zult nagewerkt hebben | zult/zal nagewerkt hebben | zult nagewerkt hebben | zal nagewerkt hebben | zullen nagewerkt hebben | zullen nagewerkt hebben | zullen nagewerkt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nagewerkt hebben | zou nagewerkt hebben | zou/zoudt nagewerkt hebben | zoudt nagewerkt hebben | zou nagewerkt hebben | zouden nagewerkt hebben | zouden nagewerkt hebben | zouden nagewerkt hebben |