vervoeging van de bedrijvende vorm van neerschieten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | neerschieten | neer te schieten | ||||||||
toekomend | zullen neerschieten neer zullen schieten |
te zullen neerschieten neer te zullen schieten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben neergeschoten | te hebben neergeschoten | ||||||||
toekomend | neergeschoten zullen hebben | neergeschoten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
neerschietend | neergeschoten | ev. schiet neer |
mv. verouderd schiet neer |
schiete neer (bijzin) neerschiete | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schiet neer | schiet neer | schiet neer | schiet neer | schiet neer | schieten neer | schieten neer | schieten neer | |||
verleden (o.v.t.) | schoot neer | schoot neer | schoot neer | schoot neer | schoot neer | schoten neer | schoten neer | schoten neer | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal neerschieten | zult/zal neerschieten | zult/zal neerschieten | zult neerschieten | zal neerschieten | zullen neerschieten | zullen neerschieten | zullen neerschieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neerschieten | zou neerschieten | zou(dt) neerschieten | zoudt neerschieten | zou neerschieten | zouden neerschieten | zouden neerschieten | zouden neerschieten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | neerschiet | neerschiet | neerschiet | neerschiet | neerschiet | neerschieten | neerschieten | neerschieten | |||
verleden (o.v.t.) | neerschoot | neerschoot | neerschoot | neerschoot | neerschoot | neerschoten | neerschoten | neerschoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal neerschieten neer zal schieten |
zult/zal neerschieten neer zult/zal schieten |
zult/zal neerschieten neer zult/zal schieten |
zult neerschieten neer zult schieten |
zal neerschieten neer zal schieten |
zullen neerschieten neer zullen schieten |
zullen neerschieten neer zullen schieten |
zullen neerschieten neer zullen schieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neerschieten neer zou schieten |
zou neerschieten neer zou schieten |
zou(dt) neerschieten neer zou(dt) schieten |
zoudt neerschieten neer zoudt schieten |
zou neerschieten neer zou schieten |
zouden neerschieten neer zouden schieten |
zouden neerschieten neer zouden schieten |
zouden neerschieten neer zouden schieten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb neergeschoten | hebt neergeschoten | hebt/heeft neergeschoten | hebt neergeschoten | heeft neergeschoten | hebben neergeschoten | hebben neergeschoten | hebben neergeschoten | |||
verleden (v.v.t.) | had neergeschoten | had neergeschoten | had neergeschoten | hadt neergeschoten | had neergeschoten | hadden neergeschoten | hadden neergeschoten | hadden neergeschoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal neergeschoten hebben | zal/zult neergeschoten hebben | zult/zal neergeschoten hebben | zult neergeschoten hebben | zal neergeschoten hebben | zullen neergeschoten hebben | zullen neergeschoten hebben | zullen neergeschoten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou neergeschoten hebben | zou neergeschoten hebben | zou/zoudt neergeschoten hebben | zoudt neergeschoten hebben | zou neergeschoten hebben | zouden neergeschoten hebben | zouden neergeschoten hebben | zouden neergeschoten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm neergeschoten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt neergeschoten | er is neergeschoten | |||||||||
verleden | er werd neergeschoten | er was neergeschoten | |||||||||
toekomend | er zal neergeschoten worden | er zal neergeschoten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou neergeschoten worden | er zou neergeschoten zijn | |||||||||
lijdende vorm neergeschoten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | neergeschoten worden | neergeschoten te worden | ||||||||
toekomend | neergeschoten zullen worden | neergeschoten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | neergeschoten zijn | neergeschoten te zijn | ||||||||
toekomend | neergeschoten zullen zijn | neergeschoten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word neergeschoten | wordt neergeschoten | wordt neergeschoten | wordt neergeschoten | wordt neergeschoten | worden neergeschoten | worden neergeschoten | worden neergeschoten | |||
verleden (o.v.t.) | werd neergeschoten | werd neergeschoten | werd neergeschoten | werdt neergeschoten | werd neergeschoten | werden neergeschoten | werden neergeschoten | werden neergeschoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal neergeschoten worden | zult neergeschoten worden | zult neergeschoten worden | zult neergeschoten worden | zal neergeschoten worden | zullen neergeschoten worden | zullen neergeschoten worden | zullen neergeschoten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou neergeschoten worden | zou neergeschoten worden | zou/zoudt neergeschoten worden | zoudt neergeschoten worden | zou neergeschoten worden | zouden neergeschoten worden | zouden neergeschoten worden | zouden neergeschoten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben neergeschoten | bent neergeschoten | bent/is neergeschoten | zijt neergeschoten | is neergeschoten | zijn neergeschoten | zijn neergeschoten | zijn neergeschoten | |||
verleden (v.v.t.) | was neergeschoten | was neergeschoten | was neergeschoten | waart neergeschoten | was neergeschoten | waren neergeschoten | waren neergeschoten | waren neergeschoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal neergeschoten zijn | zult neergeschoten zijn | zult neergeschoten zijn | zult neergeschoten zijn | zal neergeschoten zijn | zullen neergeschoten zijn | zullen neergeschoten zijn | zullen neergeschoten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou neergeschoten zijn | zou neergeschoten zijn | zou/zoudt neergeschoten zijn | zoudt neergeschoten zijn | zou neergeschoten zijn | zouden neergeschoten zijn | zouden neergeschoten zijn | zouden neergeschoten zijn |