vervoeging van de bedrijvende vorm van nummeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nummeren | te nummeren | ||||||||
toekomend | zullen nummeren | te zullen nummeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben genummerd | te hebben genummerd | ||||||||
toekomend | genummerd zullen hebben | genummerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
nummerend | genummerd | ev. nummer |
mv. verouderd nummert |
nummere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | nummer | nummert | nummert | nummert | nummert | nummeren | nummeren | nummeren | |||
verleden (o.v.t.) | nummerde | nummerde | nummerde | nummerde | nummerde | nummerden | nummerden | nummerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nummeren | zult/zal nummeren | zult/zal nummeren | zult nummeren | zal nummeren | zullen nummeren | zullen nummeren | zullen nummeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nummeren | zou nummeren | zou(dt) nummeren | zoudt nummeren | zou nummeren | zouden nummeren | zouden nummeren | zouden nummeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb genummerd | hebt genummerd | hebt/heeft genummerd | hebt genummerd | heeft genummerd | hebben genummerd | hebben genummerd | hebben genummerd | |||
verleden (v.v.t.) | had genummerd | had genummerd | had genummerd | hadt genummerd | had genummerd | hadden genummerd | hadden genummerd | hadden genummerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genummerd hebben | zal/zult genummerd hebben | zult/zal genummerd hebben | zult genummerd hebben | zal genummerd hebben | zullen genummerd hebben | zullen genummerd hebben | zullen genummerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genummerd hebben | zou genummerd hebben | zou/zoudt genummerd hebben | zoudt genummerd hebben | zou genummerd hebben | zouden genummerd hebben | zouden genummerd hebben | zouden genummerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm genummerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt genummerd | er is genummerd | |||||||||
verleden | er werd genummerd | er was genummerd | |||||||||
toekomend | er zal genummerd worden | er zal genummerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou genummerd worden | er zou genummerd zijn | |||||||||
lijdende vorm genummerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | genummerd worden | genummerd te worden | ||||||||
toekomend | genummerd zullen worden | genummerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | genummerd zijn | genummerd te zijn | ||||||||
toekomend | genummerd zullen zijn | genummerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word genummerd | wordt genummerd | wordt genummerd | wordt genummerd | wordt genummerd | worden genummerd | worden genummerd | worden genummerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd genummerd | werd genummerd | werd genummerd | werdt genummerd | werd genummerd | werden genummerd | werden genummerd | werden genummerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal genummerd worden | zult genummerd worden | zult genummerd worden | zult genummerd worden | zal genummerd worden | zullen genummerd worden | zullen genummerd worden | zullen genummerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou genummerd worden | zou genummerd worden | zou/zoudt genummerd worden | zoudt genummerd worden | zou genummerd worden | zouden genummerd worden | zouden genummerd worden | zouden genummerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben genummerd | bent genummerd | bent/is genummerd | zijt genummerd | is genummerd | zijn genummerd | zijn genummerd | zijn genummerd | |||
verleden (v.v.t.) | was genummerd | was genummerd | was genummerd | waart genummerd | was genummerd | waren genummerd | waren genummerd | waren genummerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genummerd zijn | zult genummerd zijn | zult genummerd zijn | zult genummerd zijn | zal genummerd zijn | zullen genummerd zijn | zullen genummerd zijn | zullen genummerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genummerd zijn | zou genummerd zijn | zou/zoudt genummerd zijn | zoudt genummerd zijn | zou genummerd zijn | zouden genummerd zijn | zouden genummerd zijn | zouden genummerd zijn |