vervoeging van de bedrijvende vorm van nuttigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nuttigen | te nuttigen | ||||||||
toekomend | zullen nuttigen | te zullen nuttigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben genuttigd | te hebben genuttigd | ||||||||
toekomend | genuttigd zullen hebben | genuttigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
nuttigend | genuttigd | ev. nuttig |
mv. verouderd nuttigt |
nuttige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | nuttig | nuttigt | nuttigt | nuttigt | nuttigt | nuttigen | nuttigen | nuttigen | |||
verleden (o.v.t.) | nuttigde | nuttigde | nuttigde | nuttigde | nuttigde | nuttigden | nuttigden | nuttigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal nuttigen | zult/zal nuttigen | zult/zal nuttigen | zult nuttigen | zal nuttigen | zullen nuttigen | zullen nuttigen | zullen nuttigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nuttigen | zou nuttigen | zou(dt) nuttigen | zoudt nuttigen | zou nuttigen | zouden nuttigen | zouden nuttigen | zouden nuttigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb genuttigd | hebt genuttigd | hebt/heeft genuttigd | hebt genuttigd | heeft genuttigd | hebben genuttigd | hebben genuttigd | hebben genuttigd | |||
verleden (v.v.t.) | had genuttigd | had genuttigd | had genuttigd | hadt genuttigd | had genuttigd | hadden genuttigd | hadden genuttigd | hadden genuttigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genuttigd hebben | zal/zult genuttigd hebben | zult/zal genuttigd hebben | zult genuttigd hebben | zal genuttigd hebben | zullen genuttigd hebben | zullen genuttigd hebben | zullen genuttigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genuttigd hebben | zou genuttigd hebben | zou/zoudt genuttigd hebben | zoudt genuttigd hebben | zou genuttigd hebben | zouden genuttigd hebben | zouden genuttigd hebben | zouden genuttigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm genuttigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt genuttigd | er is genuttigd | |||||||||
verleden | er werd genuttigd | er was genuttigd | |||||||||
toekomend | er zal genuttigd worden | er zal genuttigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou genuttigd worden | er zou genuttigd zijn | |||||||||
lijdende vorm genuttigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | genuttigd worden | genuttigd te worden | ||||||||
toekomend | genuttigd zullen worden | genuttigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | genuttigd zijn | genuttigd te zijn | ||||||||
toekomend | genuttigd zullen zijn | genuttigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word genuttigd | wordt genuttigd | wordt genuttigd | wordt genuttigd | wordt genuttigd | worden genuttigd | worden genuttigd | worden genuttigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd genuttigd | werd genuttigd | werd genuttigd | werdt genuttigd | werd genuttigd | werden genuttigd | werden genuttigd | werden genuttigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal genuttigd worden | zult genuttigd worden | zult genuttigd worden | zult genuttigd worden | zal genuttigd worden | zullen genuttigd worden | zullen genuttigd worden | zullen genuttigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou genuttigd worden | zou genuttigd worden | zou/zoudt genuttigd worden | zoudt genuttigd worden | zou genuttigd worden | zouden genuttigd worden | zouden genuttigd worden | zouden genuttigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben genuttigd | bent genuttigd | bent/is genuttigd | zijt genuttigd | is genuttigd | zijn genuttigd | zijn genuttigd | zijn genuttigd | |||
verleden (v.v.t.) | was genuttigd | was genuttigd | was genuttigd | waart genuttigd | was genuttigd | waren genuttigd | waren genuttigd | waren genuttigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genuttigd zijn | zult genuttigd zijn | zult genuttigd zijn | zult genuttigd zijn | zal genuttigd zijn | zullen genuttigd zijn | zullen genuttigd zijn | zullen genuttigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genuttigd zijn | zou genuttigd zijn | zou/zoudt genuttigd zijn | zoudt genuttigd zijn | zou genuttigd zijn | zouden genuttigd zijn | zouden genuttigd zijn | zouden genuttigd zijn |