vervoeging van de bedrijvende vorm van officialiseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | officialiseren | te officialiseren | ||||||||
toekomend | zullen officialiseren | te zullen officialiseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geofficialiseerd | te hebben geofficialiseerd | ||||||||
toekomend | geofficialiseerd zullen hebben | geofficialiseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
officialiserend | geofficialiseerd | ev. officialiseer |
mv. verouderd officialiseert |
officialisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | officialiseer | officialiseert | officialiseert | officialiseert | officialiseert | officialiseren | officialiseren | officialiseren | |||
verleden (o.v.t.) | officialiseerde | officialiseerde | officialiseerde | officialiseerde | officialiseerde | officialiseerden | officialiseerden | officialiseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal officialiseren | zult/zal officialiseren | zult/zal officialiseren | zult officialiseren | zal officialiseren | zullen officialiseren | zullen officialiseren | zullen officialiseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou officialiseren | zou officialiseren | zou(dt) officialiseren | zoudt officialiseren | zou officialiseren | zouden officialiseren | zouden officialiseren | zouden officialiseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geofficialiseerd | hebt geofficialiseerd | hebt/heeft geofficialiseerd | hebt geofficialiseerd | heeft geofficialiseerd | hebben geofficialiseerd | hebben geofficialiseerd | hebben geofficialiseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geofficialiseerd | had geofficialiseerd | had geofficialiseerd | hadt geofficialiseerd | had geofficialiseerd | hadden geofficialiseerd | hadden geofficialiseerd | hadden geofficialiseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geofficialiseerd hebben | zal/zult geofficialiseerd hebben | zult/zal geofficialiseerd hebben | zult geofficialiseerd hebben | zal geofficialiseerd hebben | zullen geofficialiseerd hebben | zullen geofficialiseerd hebben | zullen geofficialiseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geofficialiseerd hebben | zou geofficialiseerd hebben | zou/zoudt geofficialiseerd hebben | zoudt geofficialiseerd hebben | zou geofficialiseerd hebben | zouden geofficialiseerd hebben | zouden geofficialiseerd hebben | zouden geofficialiseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geofficialiseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geofficialiseerd | er is geofficialiseerd | |||||||||
verleden | er werd geofficialiseerd | er was geofficialiseerd | |||||||||
toekomend | er zal geofficialiseerd worden | er zal geofficialiseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geofficialiseerd worden | er zou geofficialiseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geofficialiseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geofficialiseerd worden | geofficialiseerd te worden | ||||||||
toekomend | geofficialiseerd zullen worden | geofficialiseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geofficialiseerd zijn | geofficialiseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geofficialiseerd zullen zijn | geofficialiseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geofficialiseerd | wordt geofficialiseerd | wordt geofficialiseerd | wordt geofficialiseerd | wordt geofficialiseerd | worden geofficialiseerd | worden geofficialiseerd | worden geofficialiseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geofficialiseerd | werd geofficialiseerd | werd geofficialiseerd | werdt geofficialiseerd | werd geofficialiseerd | werden geofficialiseerd | werden geofficialiseerd | werden geofficialiseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geofficialiseerd worden | zult geofficialiseerd worden | zult geofficialiseerd worden | zult geofficialiseerd worden | zal geofficialiseerd worden | zullen geofficialiseerd worden | zullen geofficialiseerd worden | zullen geofficialiseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geofficialiseerd worden | zou geofficialiseerd worden | zou/zoudt geofficialiseerd worden | zoudt geofficialiseerd worden | zou geofficialiseerd worden | zouden geofficialiseerd worden | zouden geofficialiseerd worden | zouden geofficialiseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geofficialiseerd | bent geofficialiseerd | bent/is geofficialiseerd | zijt geofficialiseerd | is geofficialiseerd | zijn geofficialiseerd | zijn geofficialiseerd | zijn geofficialiseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geofficialiseerd | was geofficialiseerd | was geofficialiseerd | waart geofficialiseerd | was geofficialiseerd | waren geofficialiseerd | waren geofficialiseerd | waren geofficialiseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geofficialiseerd zijn | zult geofficialiseerd zijn | zult geofficialiseerd zijn | zult geofficialiseerd zijn | zal geofficialiseerd zijn | zullen geofficialiseerd zijn | zullen geofficialiseerd zijn | zullen geofficialiseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geofficialiseerd zijn | zou geofficialiseerd zijn | zou/zoudt geofficialiseerd zijn | zoudt geofficialiseerd zijn | zou geofficialiseerd zijn | zouden geofficialiseerd zijn | zouden geofficialiseerd zijn | zouden geofficialiseerd zijn |