vervoeging van de bedrijvende vorm van omgeven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgeven | te omgeven | ||||||||
toekomend | zullen omgeven | te zullen omgeven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgeven | te hebben omgeven | ||||||||
toekomend | omgeven zullen hebben | omgeven te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omgevend | omgeven | ev. omgeef |
mv. verouderd omgeeft |
omgeve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omgeef | omgeeft | omgeeft | omgeeft | omgeeft | omgeven | omgeven | omgeven | |||
verleden (o.v.t.) | omgaf | omgaf | omgaf | omgaaft | omgaf | omgaven | omgaven | omgaven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgeven | zult/zal omgeven | zult/zal omgeven | zult omgeven | zal omgeven | zullen omgeven | zullen omgeven | zullen omgeven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgeven | zou omgeven | zou(dt) omgeven | zoudt omgeven | zou omgeven | zouden omgeven | zouden omgeven | zouden omgeven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgeven | hebt omgeven | hebt/heeft omgeven | hebt omgeven | heeft omgeven | hebben omgeven | hebben omgeven | hebben omgeven | |||
verleden (v.v.t.) | had omgeven | had omgeven | had omgeven | hadt omgeven | had omgeven | hadden omgeven | hadden omgeven | hadden omgeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgeven hebben | zal/zult omgeven hebben | zult/zal omgeven hebben | zult omgeven hebben | zal omgeven hebben | zullen omgeven hebben | zullen omgeven hebben | zullen omgeven hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgeven hebben | zou omgeven hebben | zou/zoudt omgeven hebben | zoudt omgeven hebben | zou omgeven hebben | zouden omgeven hebben | zouden omgeven hebben | zouden omgeven hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgeven worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgeven | er is omgeven | |||||||||
verleden | er werd omgeven | er was omgeven | |||||||||
toekomend | er zal omgeven worden | er zal omgeven zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgeven worden | er zou omgeven zijn | |||||||||
lijdende vorm omgeven worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgeven worden | omgeven te worden | ||||||||
toekomend | omgeven zullen worden | omgeven te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgeven zijn | omgeven te zijn | ||||||||
toekomend | omgeven zullen zijn | omgeven te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgeven | wordt omgeven | wordt omgeven | wordt omgeven | wordt omgeven | worden omgeven | worden omgeven | worden omgeven | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgeven | werd omgeven | werd omgeven | werdt omgeven | werd omgeven | werden omgeven | werden omgeven | werden omgeven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgeven worden | zult omgeven worden | zult omgeven worden | zult omgeven worden | zal omgeven worden | zullen omgeven worden | zullen omgeven worden | zullen omgeven worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgeven worden | zou omgeven worden | zou/zoudt omgeven worden | zoudt omgeven worden | zou omgeven worden | zouden omgeven worden | zouden omgeven worden | zouden omgeven worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgeven | bent omgeven | bent/is omgeven | zijt omgeven | is omgeven | zijn omgeven | zijn omgeven | zijn omgeven | |||
verleden (v.v.t.) | was omgeven | was omgeven | was omgeven | waart omgeven | was omgeven | waren omgeven | waren omgeven | waren omgeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgeven zijn | zult omgeven zijn | zult omgeven zijn | zult omgeven zijn | zal omgeven zijn | zullen omgeven zijn | zullen omgeven zijn | zullen omgeven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgeven zijn | zou omgeven zijn | zou/zoudt omgeven zijn | zoudt omgeven zijn | zou omgeven zijn | zouden omgeven zijn | zouden omgeven zijn | zouden omgeven zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van omgeven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgeven | om te geven | ||||||||
toekomend | zullen omgeven om zullen geven |
te zullen omgeven om te zullen geven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgegeven | te hebben omgegeven | ||||||||
toekomend | omgegeven zullen hebben | omgegeven te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omgevend | omgegeven | ev. geef om |
mv. verouderd geeft om |
geve om (bijzin) omgeve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | geef om | geeft om | geeft om | geeft om | geeft om | geven om | geven om | geven om | |||
verleden (o.v.t.) | gaf om | gaf om | gaf om | gaaft om | gaf om | gaven om | gaven om | gaven om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgeven | zult/zal omgeven | zult/zal omgeven | zult omgeven | zal omgeven | zullen omgeven | zullen omgeven | zullen omgeven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgeven | zou omgeven | zou(dt) omgeven | zoudt omgeven | zou omgeven | zouden omgeven | zouden omgeven | zouden omgeven | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omgeef | omgeeft | omgeeft | omgeeft | omgeeft | omgeven | omgeven | omgeven | |||
verleden (o.v.t.) | omgaf | omgaf | omgaf | omgaaft | omgaf | omgaven | omgaven | omgaven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgeven om zal geven |
zult/zal omgeven om zult/zal geven |
zult/zal omgeven om zult/zal geven |
zult omgeven om zult geven |
zal omgeven om zal geven |
zullen omgeven om zullen geven |
zullen omgeven om zullen geven |
zullen omgeven om zullen geven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgeven om zou geven |
zou omgeven om zou geven |
zou(dt) omgeven om zou(dt) geven |
zoudt omgeven om zoudt geven |
zou omgeven om zou geven |
zouden omgeven om zouden geven |
zouden omgeven om zouden geven |
zouden omgeven om zouden geven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgegeven | hebt omgegeven | hebt/heeft omgegeven | hebt omgegeven | heeft omgegeven | hebben omgegeven | hebben omgegeven | hebben omgegeven | |||
verleden (v.v.t.) | had omgegeven | had omgegeven | had omgegeven | hadt omgegeven | had omgegeven | hadden omgegeven | hadden omgegeven | hadden omgegeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgegeven hebben | zal/zult omgegeven hebben | zult/zal omgegeven hebben | zult omgegeven hebben | zal omgegeven hebben | zullen omgegeven hebben | zullen omgegeven hebben | zullen omgegeven hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgegeven hebben | zou omgegeven hebben | zou/zoudt omgegeven hebben | zoudt omgegeven hebben | zou omgegeven hebben | zouden omgegeven hebben | zouden omgegeven hebben | zouden omgegeven hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgegeven worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgegeven | er is omgegeven | |||||||||
verleden | er werd omgegeven | er was omgegeven | |||||||||
toekomend | er zal omgegeven worden | er zal omgegeven zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgegeven worden | er zou omgegeven zijn | |||||||||
lijdende vorm omgegeven worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgegeven worden | omgegeven te worden | ||||||||
toekomend | omgegeven zullen worden | omgegeven te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgegeven zijn | omgegeven te zijn | ||||||||
toekomend | omgegeven zullen zijn | omgegeven te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgegeven | wordt omgegeven | wordt omgegeven | wordt omgegeven | wordt omgegeven | worden omgegeven | worden omgegeven | worden omgegeven | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgegeven | werd omgegeven | werd omgegeven | werdt omgegeven | werd omgegeven | werden omgegeven | werden omgegeven | werden omgegeven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgegeven worden | zult omgegeven worden | zult omgegeven worden | zult omgegeven worden | zal omgegeven worden | zullen omgegeven worden | zullen omgegeven worden | zullen omgegeven worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgegeven worden | zou omgegeven worden | zou/zoudt omgegeven worden | zoudt omgegeven worden | zou omgegeven worden | zouden omgegeven worden | zouden omgegeven worden | zouden omgegeven worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgegeven | bent omgegeven | bent/is omgegeven | zijt omgegeven | is omgegeven | zijn omgegeven | zijn omgegeven | zijn omgegeven | |||
verleden (v.v.t.) | was omgegeven | was omgegeven | was omgegeven | waart omgegeven | was omgegeven | waren omgegeven | waren omgegeven | waren omgegeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgegeven zijn | zult omgegeven zijn | zult omgegeven zijn | zult omgegeven zijn | zal omgegeven zijn | zullen omgegeven zijn | zullen omgegeven zijn | zullen omgegeven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgegeven zijn | zou omgegeven zijn | zou/zoudt omgegeven zijn | zoudt omgegeven zijn | zou omgegeven zijn | zouden omgegeven zijn | zouden omgegeven zijn | zouden omgegeven zijn |