vervoeging van de bedrijvende vorm van omkiepen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omkiepen | om te kiepen | ||||||||
toekomend | zullen omkiepen om zullen kiepen |
te zullen omkiepen om te zullen kiepen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgekiept | te hebben omgekiept | ||||||||
toekomend | omgekiept zullen hebben | omgekiept te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omkiepend | omgekiept | ev. kiep om |
mv. verouderd kiept om |
kiepe om (bijzin) omkiepe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kiep om | kiept om | kiept om | kiept om | kiept om | kiepen om | kiepen om | kiepen om | |||
verleden (o.v.t.) | kiepte om | kiepte om | kiepte om | kiepte om | kiepte om | kiepten om | kiepten om | kiepten om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkiepen | zult/zal omkiepen | zult/zal omkiepen | zult omkiepen | zal omkiepen | zullen omkiepen | zullen omkiepen | zullen omkiepen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkiepen | zou omkiepen | zou(dt) omkiepen | zoudt omkiepen | zou omkiepen | zouden omkiepen | zouden omkiepen | zouden omkiepen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omkiep | omkiept | omkiept | omkiept | omkiept | omkiepen | omkiepen | omkiepen | |||
verleden (o.v.t.) | omkiepte | omkiepte | omkiepte | omkiepte | omkiepte | omkiepten | omkiepten | omkiepten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkiepen om zal kiepen |
zult/zal omkiepen om zult/zal kiepen |
zult/zal omkiepen om zult/zal kiepen |
zult omkiepen om zult kiepen |
zal omkiepen om zal kiepen |
zullen omkiepen om zullen kiepen |
zullen omkiepen om zullen kiepen |
zullen omkiepen om zullen kiepen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkiepen om zou kiepen |
zou omkiepen om zou kiepen |
zou(dt) omkiepen om zou(dt) kiepen |
zoudt omkiepen om zoudt kiepen |
zou omkiepen om zou kiepen |
zouden omkiepen om zouden kiepen |
zouden omkiepen om zouden kiepen |
zouden omkiepen om zouden kiepen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgekiept | hebt omgekiept | hebt/heeft omgekiept | hebt omgekiept | heeft omgekiept | hebben omgekiept | hebben omgekiept | hebben omgekiept | |||
verleden (v.v.t.) | had omgekiept | had omgekiept | had omgekiept | hadt omgekiept | had omgekiept | hadden omgekiept | hadden omgekiept | hadden omgekiept | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgekiept hebben | zal/zult omgekiept hebben | zult/zal omgekiept hebben | zult omgekiept hebben | zal omgekiept hebben | zullen omgekiept hebben | zullen omgekiept hebben | zullen omgekiept hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgekiept hebben | zou omgekiept hebben | zou/zoudt omgekiept hebben | zoudt omgekiept hebben | zou omgekiept hebben | zouden omgekiept hebben | zouden omgekiept hebben | zouden omgekiept hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgekiept worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgekiept | er is omgekiept | |||||||||
verleden | er werd omgekiept | er was omgekiept | |||||||||
toekomend | er zal omgekiept worden | er zal omgekiept zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgekiept worden | er zou omgekiept zijn | |||||||||
lijdende vorm omgekiept worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgekiept worden | omgekiept te worden | ||||||||
toekomend | omgekiept zullen worden | omgekiept te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgekiept zijn | omgekiept te zijn | ||||||||
toekomend | omgekiept zullen zijn | omgekiept te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgekiept | wordt omgekiept | wordt omgekiept | wordt omgekiept | wordt omgekiept | worden omgekiept | worden omgekiept | worden omgekiept | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgekiept | werd omgekiept | werd omgekiept | werdt omgekiept | werd omgekiept | werden omgekiept | werden omgekiept | werden omgekiept | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgekiept worden | zult omgekiept worden | zult omgekiept worden | zult omgekiept worden | zal omgekiept worden | zullen omgekiept worden | zullen omgekiept worden | zullen omgekiept worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgekiept worden | zou omgekiept worden | zou/zoudt omgekiept worden | zoudt omgekiept worden | zou omgekiept worden | zouden omgekiept worden | zouden omgekiept worden | zouden omgekiept worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgekiept | bent omgekiept | bent/is omgekiept | zijt omgekiept | is omgekiept | zijn omgekiept | zijn omgekiept | zijn omgekiept | |||
verleden (v.v.t.) | was omgekiept | was omgekiept | was omgekiept | waart omgekiept | was omgekiept | waren omgekiept | waren omgekiept | waren omgekiept | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgekiept zijn | zult omgekiept zijn | zult omgekiept zijn | zult omgekiept zijn | zal omgekiept zijn | zullen omgekiept zijn | zullen omgekiept zijn | zullen omgekiept zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgekiept zijn | zou omgekiept zijn | zou/zoudt omgekiept zijn | zoudt omgekiept zijn | zou omgekiept zijn | zouden omgekiept zijn | zouden omgekiept zijn | zouden omgekiept zijn |