vervoeging van de bedrijvende vorm van ommuren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ommuren | te ommuren | ||||||||
toekomend | zullen ommuren | te zullen ommuren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ommuurd | te hebben ommuurd | ||||||||
toekomend | ommuurd zullen hebben | ommuurd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ommurend | ommuurd | ev. ommuur |
mv. verouderd ommuurt |
ommure | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ommuur | ommuurt | ommuurt | ommuurt | ommuurt | ommuren | ommuren | ommuren | |||
verleden (o.v.t.) | ommuurde | ommuurde | ommuurde | ommuurde | ommuurde | ommuurden | ommuurden | ommuurden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ommuren | zult/zal ommuren | zult/zal ommuren | zult ommuren | zal ommuren | zullen ommuren | zullen ommuren | zullen ommuren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ommuren | zou ommuren | zou(dt) ommuren | zoudt ommuren | zou ommuren | zouden ommuren | zouden ommuren | zouden ommuren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ommuurd | hebt ommuurd | hebt/heeft ommuurd | hebt ommuurd | heeft ommuurd | hebben ommuurd | hebben ommuurd | hebben ommuurd | |||
verleden (v.v.t.) | had ommuurd | had ommuurd | had ommuurd | hadt ommuurd | had ommuurd | hadden ommuurd | hadden ommuurd | hadden ommuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ommuurd hebben | zal/zult ommuurd hebben | zult/zal ommuurd hebben | zult ommuurd hebben | zal ommuurd hebben | zullen ommuurd hebben | zullen ommuurd hebben | zullen ommuurd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ommuurd hebben | zou ommuurd hebben | zou/zoudt ommuurd hebben | zoudt ommuurd hebben | zou ommuurd hebben | zouden ommuurd hebben | zouden ommuurd hebben | zouden ommuurd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ommuurd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ommuurd | er is ommuurd | |||||||||
verleden | er werd ommuurd | er was ommuurd | |||||||||
toekomend | er zal ommuurd worden | er zal ommuurd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ommuurd worden | er zou ommuurd zijn | |||||||||
lijdende vorm ommuurd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ommuurd worden | ommuurd te worden | ||||||||
toekomend | ommuurd zullen worden | ommuurd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ommuurd zijn | ommuurd te zijn | ||||||||
toekomend | ommuurd zullen zijn | ommuurd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ommuurd | wordt ommuurd | wordt ommuurd | wordt ommuurd | wordt ommuurd | worden ommuurd | worden ommuurd | worden ommuurd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ommuurd | werd ommuurd | werd ommuurd | werdt ommuurd | werd ommuurd | werden ommuurd | werden ommuurd | werden ommuurd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ommuurd worden | zult ommuurd worden | zult ommuurd worden | zult ommuurd worden | zal ommuurd worden | zullen ommuurd worden | zullen ommuurd worden | zullen ommuurd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ommuurd worden | zou ommuurd worden | zou/zoudt ommuurd worden | zoudt ommuurd worden | zou ommuurd worden | zouden ommuurd worden | zouden ommuurd worden | zouden ommuurd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ommuurd | bent ommuurd | bent/is ommuurd | zijt ommuurd | is ommuurd | zijn ommuurd | zijn ommuurd | zijn ommuurd | |||
verleden (v.v.t.) | was ommuurd | was ommuurd | was ommuurd | waart ommuurd | was ommuurd | waren ommuurd | waren ommuurd | waren ommuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ommuurd zijn | zult ommuurd zijn | zult ommuurd zijn | zult ommuurd zijn | zal ommuurd zijn | zullen ommuurd zijn | zullen ommuurd zijn | zullen ommuurd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ommuurd zijn | zou ommuurd zijn | zou/zoudt ommuurd zijn | zoudt ommuurd zijn | zou ommuurd zijn | zouden ommuurd zijn | zouden ommuurd zijn | zouden ommuurd zijn |