vervoeging van de bedrijvende vorm van omscheppen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omscheppen | om te scheppen | ||||||||
toekomend | zullen omscheppen om zullen scheppen |
te zullen omscheppen om te zullen scheppen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgeschept | te hebben omgeschept | ||||||||
toekomend | omgeschept zullen hebben | omgeschept te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omscheppend | omgeschept | ev. schep om |
mv. verouderd schept om |
scheppe om (bijzin) omscheppe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schep om | schept om | schept om | schept om | schept om | scheppen om | scheppen om | scheppen om | |||
verleden (o.v.t.) | schepte om | schepte om | schepte om | schepte om | schepte om | schepten om | schepten om | schepten om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omscheppen | zult/zal omscheppen | zult/zal omscheppen | zult omscheppen | zal omscheppen | zullen omscheppen | zullen omscheppen | zullen omscheppen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omscheppen | zou omscheppen | zou(dt) omscheppen | zoudt omscheppen | zou omscheppen | zouden omscheppen | zouden omscheppen | zouden omscheppen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omschep | omschept | omschept | omschept | omschept | omscheppen | omscheppen | omscheppen | |||
verleden (o.v.t.) | omschepte | omschepte | omschepte | omschepte | omschepte | omschepten | omschepten | omschepten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omscheppen om zal scheppen |
zult/zal omscheppen om zult/zal scheppen |
zult/zal omscheppen om zult/zal scheppen |
zult omscheppen om zult scheppen |
zal omscheppen om zal scheppen |
zullen omscheppen om zullen scheppen |
zullen omscheppen om zullen scheppen |
zullen omscheppen om zullen scheppen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omscheppen om zou scheppen |
zou omscheppen om zou scheppen |
zou(dt) omscheppen om zou(dt) scheppen |
zoudt omscheppen om zoudt scheppen |
zou omscheppen om zou scheppen |
zouden omscheppen om zouden scheppen |
zouden omscheppen om zouden scheppen |
zouden omscheppen om zouden scheppen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgeschept | hebt omgeschept | hebt/heeft omgeschept | hebt omgeschept | heeft omgeschept | hebben omgeschept | hebben omgeschept | hebben omgeschept | |||
verleden (v.v.t.) | had omgeschept | had omgeschept | had omgeschept | hadt omgeschept | had omgeschept | hadden omgeschept | hadden omgeschept | hadden omgeschept | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgeschept hebben | zal/zult omgeschept hebben | zult/zal omgeschept hebben | zult omgeschept hebben | zal omgeschept hebben | zullen omgeschept hebben | zullen omgeschept hebben | zullen omgeschept hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgeschept hebben | zou omgeschept hebben | zou/zoudt omgeschept hebben | zoudt omgeschept hebben | zou omgeschept hebben | zouden omgeschept hebben | zouden omgeschept hebben | zouden omgeschept hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgeschept worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgeschept | er is omgeschept | |||||||||
verleden | er werd omgeschept | er was omgeschept | |||||||||
toekomend | er zal omgeschept worden | er zal omgeschept zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgeschept worden | er zou omgeschept zijn | |||||||||
lijdende vorm omgeschept worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgeschept worden | omgeschept te worden | ||||||||
toekomend | omgeschept zullen worden | omgeschept te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgeschept zijn | omgeschept te zijn | ||||||||
toekomend | omgeschept zullen zijn | omgeschept te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgeschept | wordt omgeschept | wordt omgeschept | wordt omgeschept | wordt omgeschept | worden omgeschept | worden omgeschept | worden omgeschept | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgeschept | werd omgeschept | werd omgeschept | werdt omgeschept | werd omgeschept | werden omgeschept | werden omgeschept | werden omgeschept | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgeschept worden | zult omgeschept worden | zult omgeschept worden | zult omgeschept worden | zal omgeschept worden | zullen omgeschept worden | zullen omgeschept worden | zullen omgeschept worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgeschept worden | zou omgeschept worden | zou/zoudt omgeschept worden | zoudt omgeschept worden | zou omgeschept worden | zouden omgeschept worden | zouden omgeschept worden | zouden omgeschept worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgeschept | bent omgeschept | bent/is omgeschept | zijt omgeschept | is omgeschept | zijn omgeschept | zijn omgeschept | zijn omgeschept | |||
verleden (v.v.t.) | was omgeschept | was omgeschept | was omgeschept | waart omgeschept | was omgeschept | waren omgeschept | waren omgeschept | waren omgeschept | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgeschept zijn | zult omgeschept zijn | zult omgeschept zijn | zult omgeschept zijn | zal omgeschept zijn | zullen omgeschept zijn | zullen omgeschept zijn | zullen omgeschept zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgeschept zijn | zou omgeschept zijn | zou/zoudt omgeschept zijn | zoudt omgeschept zijn | zou omgeschept zijn | zouden omgeschept zijn | zouden omgeschept zijn | zouden omgeschept zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van omscheppen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omscheppen | om te scheppen | ||||||||
toekomend | zullen omscheppen om zullen scheppen |
te zullen omscheppen om te zullen scheppen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgeschapen | te hebben omgeschapen | ||||||||
toekomend | omgeschapen zullen hebben | omgeschapen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omscheppend | omgeschapen | ev. schep om |
mv. verouderd schept om |
scheppe om (bijzin) omscheppe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schep om | schept om | schept om | schept om | schept om | scheppen om | scheppen om | scheppen om | |||
verleden (o.v.t.) | schiep om | schiep om | schiep om | schiep om | schiep om | schiepen om | schiepen om | schiepen om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omscheppen | zult/zal omscheppen | zult/zal omscheppen | zult omscheppen | zal omscheppen | zullen omscheppen | zullen omscheppen | zullen omscheppen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omscheppen | zou omscheppen | zou(dt) omscheppen | zoudt omscheppen | zou omscheppen | zouden omscheppen | zouden omscheppen | zouden omscheppen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omschep | omschept | omschept | omschept | omschept | omscheppen | omscheppen | omscheppen | |||
verleden (o.v.t.) | omschiep | omschiep | omschiep | omschiep | omschiep | omschiepen | omschiepen | omschiepen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omscheppen om zal scheppen |
zult/zal omscheppen om zult/zal scheppen |
zult/zal omscheppen om zult/zal scheppen |
zult omscheppen om zult scheppen |
zal omscheppen om zal scheppen |
zullen omscheppen om zullen scheppen |
zullen omscheppen om zullen scheppen |
zullen omscheppen om zullen scheppen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omscheppen om zou scheppen |
zou omscheppen om zou scheppen |
zou(dt) omscheppen om zou(dt) scheppen |
zoudt omscheppen om zoudt scheppen |
zou omscheppen om zou scheppen |
zouden omscheppen om zouden scheppen |
zouden omscheppen om zouden scheppen |
zouden omscheppen om zouden scheppen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgeschapen | hebt omgeschapen | hebt/heeft omgeschapen | hebt omgeschapen | heeft omgeschapen | hebben omgeschapen | hebben omgeschapen | hebben omgeschapen | |||
verleden (v.v.t.) | had omgeschapen | had omgeschapen | had omgeschapen | hadt omgeschapen | had omgeschapen | hadden omgeschapen | hadden omgeschapen | hadden omgeschapen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgeschapen hebben | zal/zult omgeschapen hebben | zult/zal omgeschapen hebben | zult omgeschapen hebben | zal omgeschapen hebben | zullen omgeschapen hebben | zullen omgeschapen hebben | zullen omgeschapen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgeschapen hebben | zou omgeschapen hebben | zou/zoudt omgeschapen hebben | zoudt omgeschapen hebben | zou omgeschapen hebben | zouden omgeschapen hebben | zouden omgeschapen hebben | zouden omgeschapen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgeschapen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgeschapen | er is omgeschapen | |||||||||
verleden | er werd omgeschapen | er was omgeschapen | |||||||||
toekomend | er zal omgeschapen worden | er zal omgeschapen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgeschapen worden | er zou omgeschapen zijn | |||||||||
lijdende vorm omgeschapen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgeschapen worden | omgeschapen te worden | ||||||||
toekomend | omgeschapen zullen worden | omgeschapen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgeschapen zijn | omgeschapen te zijn | ||||||||
toekomend | omgeschapen zullen zijn | omgeschapen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgeschapen | wordt omgeschapen | wordt omgeschapen | wordt omgeschapen | wordt omgeschapen | worden omgeschapen | worden omgeschapen | worden omgeschapen | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgeschapen | werd omgeschapen | werd omgeschapen | werdt omgeschapen | werd omgeschapen | werden omgeschapen | werden omgeschapen | werden omgeschapen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgeschapen worden | zult omgeschapen worden | zult omgeschapen worden | zult omgeschapen worden | zal omgeschapen worden | zullen omgeschapen worden | zullen omgeschapen worden | zullen omgeschapen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgeschapen worden | zou omgeschapen worden | zou/zoudt omgeschapen worden | zoudt omgeschapen worden | zou omgeschapen worden | zouden omgeschapen worden | zouden omgeschapen worden | zouden omgeschapen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgeschapen | bent omgeschapen | bent/is omgeschapen | zijt omgeschapen | is omgeschapen | zijn omgeschapen | zijn omgeschapen | zijn omgeschapen | |||
verleden (v.v.t.) | was omgeschapen | was omgeschapen | was omgeschapen | waart omgeschapen | was omgeschapen | waren omgeschapen | waren omgeschapen | waren omgeschapen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgeschapen zijn | zult omgeschapen zijn | zult omgeschapen zijn | zult omgeschapen zijn | zal omgeschapen zijn | zullen omgeschapen zijn | zullen omgeschapen zijn | zullen omgeschapen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgeschapen zijn | zou omgeschapen zijn | zou/zoudt omgeschapen zijn | zoudt omgeschapen zijn | zou omgeschapen zijn | zouden omgeschapen zijn | zouden omgeschapen zijn | zouden omgeschapen zijn |