vervoeging van de bedrijvende vorm van omslaan | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omslaan | om te slaan | ||||||||
toekomend | zullen omslaan om zullen slaan |
te zullen omslaan om te zullen slaan | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] omgeslagen | te hebben[1]/zijn[2] omgeslagen | ||||||||
toekomend | omgeslagen zullen hebben[1]/zijn[2] | omgeslagen te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omslaand | omgeslagen | ev. sla om |
mv. verouderd slaat om |
sla om (bijzin) omsla | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | sla om | slaat om | slaat om | slaat om | slaat om | slaan om | slaan om | slaan om | |||
verleden (o.v.t.) | sloeg om | sloeg om | sloeg om | sloegt om | sloeg om | sloegen om | sloegen om | sloegen om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omslaan | zult/zal omslaan | zult/zal omslaan | zult omslaan | zal omslaan | zullen omslaan | zullen omslaan | zullen omslaan | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omslaan | zou omslaan | zou(dt) omslaan | zoudt omslaan | zou omslaan | zouden omslaan | zouden omslaan | zouden omslaan | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omsla | omslaat | omslaat | omslaat | omslaat | omslaan | omslaan | omslaan | |||
verleden (o.v.t.) | omsloeg | omsloeg | omsloeg | omsloegt | omsloeg | omsloegen | omsloegen | omsloegen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omslaan om zal slaan |
zult/zal omslaan om zult/zal slaan |
zult/zal omslaan om zult/zal slaan |
zult omslaan om zult slaan |
zal omslaan om zal slaan |
zullen omslaan om zullen slaan |
zullen omslaan om zullen slaan |
zullen omslaan om zullen slaan | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omslaan om zou slaan |
zou omslaan om zou slaan |
zou(dt) omslaan om zou(dt) slaan |
zoudt omslaan om zoudt slaan |
zou omslaan om zou slaan |
zouden omslaan om zouden slaan |
zouden omslaan om zouden slaan |
zouden omslaan om zouden slaan | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm omgeslagen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgeslagen | er is omgeslagen | |||||||||
verleden | er werd omgeslagen | er was omgeslagen | |||||||||
toekomend | er zal omgeslagen worden | er zal omgeslagen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgeslagen worden | er zou omgeslagen zijn | |||||||||
lijdende vorm omgeslagen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgeslagen worden | omgeslagen te worden | ||||||||
toekomend | omgeslagen zullen worden | omgeslagen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgeslagen zijn | omgeslagen te zijn | ||||||||
toekomend | omgeslagen zullen zijn | omgeslagen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgeslagen | wordt omgeslagen | wordt omgeslagen | wordt omgeslagen | wordt omgeslagen | worden omgeslagen | worden omgeslagen | worden omgeslagen | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgeslagen | werd omgeslagen | werd omgeslagen | werdt omgeslagen | werd omgeslagen | werden omgeslagen | werden omgeslagen | werden omgeslagen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgeslagen worden | zult omgeslagen worden | zult omgeslagen worden | zult omgeslagen worden | zal omgeslagen worden | zullen omgeslagen worden | zullen omgeslagen worden | zullen omgeslagen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgeslagen worden | zou omgeslagen worden | zou/zoudt omgeslagen worden | zoudt omgeslagen worden | zou omgeslagen worden | zouden omgeslagen worden | zouden omgeslagen worden | zouden omgeslagen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgeslagen | bent omgeslagen | bent/is omgeslagen | zijt omgeslagen | is omgeslagen | zijn omgeslagen | zijn omgeslagen | zijn omgeslagen | |||
verleden (v.v.t.) | was omgeslagen | was omgeslagen | was omgeslagen | waart omgeslagen | was omgeslagen | waren omgeslagen | waren omgeslagen | waren omgeslagen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgeslagen zijn | zult omgeslagen zijn | zult omgeslagen zijn | zult omgeslagen zijn | zal omgeslagen zijn | zullen omgeslagen zijn | zullen omgeslagen zijn | zullen omgeslagen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgeslagen zijn | zou omgeslagen zijn | zou/zoudt omgeslagen zijn | zoudt omgeslagen zijn | zou omgeslagen zijn | zouden omgeslagen zijn | zouden omgeslagen zijn | zouden omgeslagen zijn |