vervoeging van de bedrijvende vorm van onduleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | onduleren | te onduleren | ||||||||
toekomend | zullen onduleren | te zullen onduleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geonduleerd | te hebben geonduleerd | ||||||||
toekomend | geonduleerd zullen hebben | geonduleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ondulerend | geonduleerd | ev. onduleer |
mv. verouderd onduleert |
ondulere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | onduleer | onduleert | onduleert | onduleert | onduleert | onduleren | onduleren | onduleren | |||
verleden (o.v.t.) | onduleerde | onduleerde | onduleerde | onduleerde | onduleerde | onduleerden | onduleerden | onduleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal onduleren | zult/zal onduleren | zult/zal onduleren | zult onduleren | zal onduleren | zullen onduleren | zullen onduleren | zullen onduleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onduleren | zou onduleren | zou(dt) onduleren | zoudt onduleren | zou onduleren | zouden onduleren | zouden onduleren | zouden onduleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geonduleerd | hebt geonduleerd | hebt/heeft geonduleerd | hebt geonduleerd | heeft geonduleerd | hebben geonduleerd | hebben geonduleerd | hebben geonduleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geonduleerd | had geonduleerd | had geonduleerd | hadt geonduleerd | had geonduleerd | hadden geonduleerd | hadden geonduleerd | hadden geonduleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geonduleerd hebben | zal/zult geonduleerd hebben | zult/zal geonduleerd hebben | zult geonduleerd hebben | zal geonduleerd hebben | zullen geonduleerd hebben | zullen geonduleerd hebben | zullen geonduleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geonduleerd hebben | zou geonduleerd hebben | zou/zoudt geonduleerd hebben | zoudt geonduleerd hebben | zou geonduleerd hebben | zouden geonduleerd hebben | zouden geonduleerd hebben | zouden geonduleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geonduleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geonduleerd | er is geonduleerd | |||||||||
verleden | er werd geonduleerd | er was geonduleerd | |||||||||
toekomend | er zal geonduleerd worden | er zal geonduleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geonduleerd worden | er zou geonduleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geonduleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geonduleerd worden | geonduleerd te worden | ||||||||
toekomend | geonduleerd zullen worden | geonduleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geonduleerd zijn | geonduleerd te zijn | ||||||||
toekomend | geonduleerd zullen zijn | geonduleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geonduleerd | wordt geonduleerd | wordt geonduleerd | wordt geonduleerd | wordt geonduleerd | worden geonduleerd | worden geonduleerd | worden geonduleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geonduleerd | werd geonduleerd | werd geonduleerd | werdt geonduleerd | werd geonduleerd | werden geonduleerd | werden geonduleerd | werden geonduleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geonduleerd worden | zult geonduleerd worden | zult geonduleerd worden | zult geonduleerd worden | zal geonduleerd worden | zullen geonduleerd worden | zullen geonduleerd worden | zullen geonduleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geonduleerd worden | zou geonduleerd worden | zou/zoudt geonduleerd worden | zoudt geonduleerd worden | zou geonduleerd worden | zouden geonduleerd worden | zouden geonduleerd worden | zouden geonduleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geonduleerd | bent geonduleerd | bent/is geonduleerd | zijt geonduleerd | is geonduleerd | zijn geonduleerd | zijn geonduleerd | zijn geonduleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geonduleerd | was geonduleerd | was geonduleerd | waart geonduleerd | was geonduleerd | waren geonduleerd | waren geonduleerd | waren geonduleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geonduleerd zijn | zult geonduleerd zijn | zult geonduleerd zijn | zult geonduleerd zijn | zal geonduleerd zijn | zullen geonduleerd zijn | zullen geonduleerd zijn | zullen geonduleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geonduleerd zijn | zou geonduleerd zijn | zou/zoudt geonduleerd zijn | zoudt geonduleerd zijn | zou geonduleerd zijn | zouden geonduleerd zijn | zouden geonduleerd zijn | zouden geonduleerd zijn |