vervoeging van de bedrijvende vorm van ontduiken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontduiken | te ontduiken | ||||||||
toekomend | zullen ontduiken | te zullen ontduiken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontdoken | te hebben ontdoken | ||||||||
toekomend | ontdoken zullen hebben | ontdoken te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontduikend | ontdoken | ev. ontduik |
mv. verouderd ontduikt |
ontduike | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontduik | ontduikt | ontduikt | ontduikt | ontduikt | ontduiken | ontduiken | ontduiken | |||
verleden (o.v.t.) | ontdook | ontdook | ontdook | ontdookt | ontdook | ontdoken | ontdoken | ontdoken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontduiken | zult/zal ontduiken | zult/zal ontduiken | zult ontduiken | zal ontduiken | zullen ontduiken | zullen ontduiken | zullen ontduiken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontduiken | zou ontduiken | zou(dt) ontduiken | zoudt ontduiken | zou ontduiken | zouden ontduiken | zouden ontduiken | zouden ontduiken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontdoken | hebt ontdoken | hebt/heeft ontdoken | hebt ontdoken | heeft ontdoken | hebben ontdoken | hebben ontdoken | hebben ontdoken | |||
verleden (v.v.t.) | had ontdoken | had ontdoken | had ontdoken | hadt ontdoken | had ontdoken | hadden ontdoken | hadden ontdoken | hadden ontdoken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontdoken hebben | zal/zult ontdoken hebben | zult/zal ontdoken hebben | zult ontdoken hebben | zal ontdoken hebben | zullen ontdoken hebben | zullen ontdoken hebben | zullen ontdoken hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontdoken hebben | zou ontdoken hebben | zou/zoudt ontdoken hebben | zoudt ontdoken hebben | zou ontdoken hebben | zouden ontdoken hebben | zouden ontdoken hebben | zouden ontdoken hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontdoken worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontdoken | er is ontdoken | |||||||||
verleden | er werd ontdoken | er was ontdoken | |||||||||
toekomend | er zal ontdoken worden | er zal ontdoken zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontdoken worden | er zou ontdoken zijn | |||||||||
lijdende vorm ontdoken worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontdoken worden | ontdoken te worden | ||||||||
toekomend | ontdoken zullen worden | ontdoken te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontdoken zijn | ontdoken te zijn | ||||||||
toekomend | ontdoken zullen zijn | ontdoken te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontdoken | wordt ontdoken | wordt ontdoken | wordt ontdoken | wordt ontdoken | worden ontdoken | worden ontdoken | worden ontdoken | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontdoken | werd ontdoken | werd ontdoken | werdt ontdoken | werd ontdoken | werden ontdoken | werden ontdoken | werden ontdoken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontdoken worden | zult ontdoken worden | zult ontdoken worden | zult ontdoken worden | zal ontdoken worden | zullen ontdoken worden | zullen ontdoken worden | zullen ontdoken worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontdoken worden | zou ontdoken worden | zou/zoudt ontdoken worden | zoudt ontdoken worden | zou ontdoken worden | zouden ontdoken worden | zouden ontdoken worden | zouden ontdoken worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontdoken | bent ontdoken | bent/is ontdoken | zijt ontdoken | is ontdoken | zijn ontdoken | zijn ontdoken | zijn ontdoken | |||
verleden (v.v.t.) | was ontdoken | was ontdoken | was ontdoken | waart ontdoken | was ontdoken | waren ontdoken | waren ontdoken | waren ontdoken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontdoken zijn | zult ontdoken zijn | zult ontdoken zijn | zult ontdoken zijn | zal ontdoken zijn | zullen ontdoken zijn | zullen ontdoken zijn | zullen ontdoken zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontdoken zijn | zou ontdoken zijn | zou/zoudt ontdoken zijn | zoudt ontdoken zijn | zou ontdoken zijn | zouden ontdoken zijn | zouden ontdoken zijn | zouden ontdoken zijn |