vervoeging van de bedrijvende vorm van ontknopen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontknopen | te ontknopen | ||||||||
toekomend | zullen ontknopen | te zullen ontknopen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontknoopt | te hebben ontknoopt | ||||||||
toekomend | ontknoopt zullen hebben | ontknoopt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontknopend | ontknoopt | ev. ontknoop |
mv. verouderd ontknoopt |
ontknope | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontknoop | ontknoopt | ontknoopt | ontknoopt | ontknoopt | ontknopen | ontknopen | ontknopen | |||
verleden (o.v.t.) | ontknoopte | ontknoopte | ontknoopte | ontknoopte | ontknoopte | ontknoopten | ontknoopten | ontknoopten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontknopen | zult/zal ontknopen | zult/zal ontknopen | zult ontknopen | zal ontknopen | zullen ontknopen | zullen ontknopen | zullen ontknopen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontknopen | zou ontknopen | zou(dt) ontknopen | zoudt ontknopen | zou ontknopen | zouden ontknopen | zouden ontknopen | zouden ontknopen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontknoopt | hebt ontknoopt | hebt/heeft ontknoopt | hebt ontknoopt | heeft ontknoopt | hebben ontknoopt | hebben ontknoopt | hebben ontknoopt | |||
verleden (v.v.t.) | had ontknoopt | had ontknoopt | had ontknoopt | hadt ontknoopt | had ontknoopt | hadden ontknoopt | hadden ontknoopt | hadden ontknoopt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontknoopt hebben | zal/zult ontknoopt hebben | zult/zal ontknoopt hebben | zult ontknoopt hebben | zal ontknoopt hebben | zullen ontknoopt hebben | zullen ontknoopt hebben | zullen ontknoopt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontknoopt hebben | zou ontknoopt hebben | zou/zoudt ontknoopt hebben | zoudt ontknoopt hebben | zou ontknoopt hebben | zouden ontknoopt hebben | zouden ontknoopt hebben | zouden ontknoopt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontknoopt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontknoopt | er is ontknoopt | |||||||||
verleden | er werd ontknoopt | er was ontknoopt | |||||||||
toekomend | er zal ontknoopt worden | er zal ontknoopt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontknoopt worden | er zou ontknoopt zijn | |||||||||
lijdende vorm ontknoopt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontknoopt worden | ontknoopt te worden | ||||||||
toekomend | ontknoopt zullen worden | ontknoopt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontknoopt zijn | ontknoopt te zijn | ||||||||
toekomend | ontknoopt zullen zijn | ontknoopt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontknoopt | wordt ontknoopt | wordt ontknoopt | wordt ontknoopt | wordt ontknoopt | worden ontknoopt | worden ontknoopt | worden ontknoopt | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontknoopt | werd ontknoopt | werd ontknoopt | werdt ontknoopt | werd ontknoopt | werden ontknoopt | werden ontknoopt | werden ontknoopt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontknoopt worden | zult ontknoopt worden | zult ontknoopt worden | zult ontknoopt worden | zal ontknoopt worden | zullen ontknoopt worden | zullen ontknoopt worden | zullen ontknoopt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontknoopt worden | zou ontknoopt worden | zou/zoudt ontknoopt worden | zoudt ontknoopt worden | zou ontknoopt worden | zouden ontknoopt worden | zouden ontknoopt worden | zouden ontknoopt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontknoopt | bent ontknoopt | bent/is ontknoopt | zijt ontknoopt | is ontknoopt | zijn ontknoopt | zijn ontknoopt | zijn ontknoopt | |||
verleden (v.v.t.) | was ontknoopt | was ontknoopt | was ontknoopt | waart ontknoopt | was ontknoopt | waren ontknoopt | waren ontknoopt | waren ontknoopt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontknoopt zijn | zult ontknoopt zijn | zult ontknoopt zijn | zult ontknoopt zijn | zal ontknoopt zijn | zullen ontknoopt zijn | zullen ontknoopt zijn | zullen ontknoopt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontknoopt zijn | zou ontknoopt zijn | zou/zoudt ontknoopt zijn | zoudt ontknoopt zijn | zou ontknoopt zijn | zouden ontknoopt zijn | zouden ontknoopt zijn | zouden ontknoopt zijn |