vervoeging van de bedrijvende vorm van ontkurken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontkurken | te ontkurken | ||||||||
toekomend | zullen ontkurken | te zullen ontkurken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontkurkt | te hebben ontkurkt | ||||||||
toekomend | ontkurkt zullen hebben | ontkurkt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontkurkend | ontkurkt | ev. ontkurk |
mv. verouderd ontkurkt |
ontkurke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontkurk | ontkurkt | ontkurkt | ontkurkt | ontkurkt | ontkurken | ontkurken | ontkurken | |||
verleden (o.v.t.) | ontkurkte | ontkurkte | ontkurkte | ontkurkte | ontkurkte | ontkurkten | ontkurkten | ontkurkten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontkurken | zult/zal ontkurken | zult/zal ontkurken | zult ontkurken | zal ontkurken | zullen ontkurken | zullen ontkurken | zullen ontkurken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontkurken | zou ontkurken | zou(dt) ontkurken | zoudt ontkurken | zou ontkurken | zouden ontkurken | zouden ontkurken | zouden ontkurken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontkurkt | hebt ontkurkt | hebt/heeft ontkurkt | hebt ontkurkt | heeft ontkurkt | hebben ontkurkt | hebben ontkurkt | hebben ontkurkt | |||
verleden (v.v.t.) | had ontkurkt | had ontkurkt | had ontkurkt | hadt ontkurkt | had ontkurkt | hadden ontkurkt | hadden ontkurkt | hadden ontkurkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontkurkt hebben | zal/zult ontkurkt hebben | zult/zal ontkurkt hebben | zult ontkurkt hebben | zal ontkurkt hebben | zullen ontkurkt hebben | zullen ontkurkt hebben | zullen ontkurkt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontkurkt hebben | zou ontkurkt hebben | zou/zoudt ontkurkt hebben | zoudt ontkurkt hebben | zou ontkurkt hebben | zouden ontkurkt hebben | zouden ontkurkt hebben | zouden ontkurkt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontkurkt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontkurkt | er is ontkurkt | |||||||||
verleden | er werd ontkurkt | er was ontkurkt | |||||||||
toekomend | er zal ontkurkt worden | er zal ontkurkt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontkurkt worden | er zou ontkurkt zijn | |||||||||
lijdende vorm ontkurkt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontkurkt worden | ontkurkt te worden | ||||||||
toekomend | ontkurkt zullen worden | ontkurkt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontkurkt zijn | ontkurkt te zijn | ||||||||
toekomend | ontkurkt zullen zijn | ontkurkt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt ontkurkt | — | — | worden ontkurkt | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd ontkurkt | — | — | werden ontkurkt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal ontkurkt worden | — | — | zullen ontkurkt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou ontkurkt worden | — | — | zouden ontkurkt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is ontkurkt | — | — | zijn ontkurkt | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was ontkurkt | — | — | waren ontkurkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal ontkurkt zijn | — | — | zullen ontkurkt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou ontkurkt zijn | — | — | zouden ontkurkt zijn |