vervoeging van de bedrijvende vorm van ontluisteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontluisteren | te ontluisteren | ||||||||
toekomend | zullen ontluisteren | te zullen ontluisteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontluisterd | te hebben ontluisterd | ||||||||
toekomend | ontluisterd zullen hebben | ontluisterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontluisterend | ontluisterd | ev. ontluister |
mv. verouderd ontluistert |
ontluistere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontluister | ontluistert | ontluistert | ontluistert | ontluistert | ontluisteren | ontluisteren | ontluisteren | |||
verleden (o.v.t.) | ontluisterde | ontluisterde | ontluisterde | ontluisterde | ontluisterde | ontluisterden | ontluisterden | ontluisterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontluisteren | zult/zal ontluisteren | zult/zal ontluisteren | zult ontluisteren | zal ontluisteren | zullen ontluisteren | zullen ontluisteren | zullen ontluisteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontluisteren | zou ontluisteren | zou(dt) ontluisteren | zoudt ontluisteren | zou ontluisteren | zouden ontluisteren | zouden ontluisteren | zouden ontluisteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontluisterd | hebt ontluisterd | hebt/heeft ontluisterd | hebt ontluisterd | heeft ontluisterd | hebben ontluisterd | hebben ontluisterd | hebben ontluisterd | |||
verleden (v.v.t.) | had ontluisterd | had ontluisterd | had ontluisterd | hadt ontluisterd | had ontluisterd | hadden ontluisterd | hadden ontluisterd | hadden ontluisterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontluisterd hebben | zal/zult ontluisterd hebben | zult/zal ontluisterd hebben | zult ontluisterd hebben | zal ontluisterd hebben | zullen ontluisterd hebben | zullen ontluisterd hebben | zullen ontluisterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontluisterd hebben | zou ontluisterd hebben | zou/zoudt ontluisterd hebben | zoudt ontluisterd hebben | zou ontluisterd hebben | zouden ontluisterd hebben | zouden ontluisterd hebben | zouden ontluisterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontluisterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontluisterd | er is ontluisterd | |||||||||
verleden | er werd ontluisterd | er was ontluisterd | |||||||||
toekomend | er zal ontluisterd worden | er zal ontluisterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontluisterd worden | er zou ontluisterd zijn | |||||||||
lijdende vorm ontluisterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontluisterd worden | ontluisterd te worden | ||||||||
toekomend | ontluisterd zullen worden | ontluisterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontluisterd zijn | ontluisterd te zijn | ||||||||
toekomend | ontluisterd zullen zijn | ontluisterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontluisterd | wordt ontluisterd | wordt ontluisterd | wordt ontluisterd | wordt ontluisterd | worden ontluisterd | worden ontluisterd | worden ontluisterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontluisterd | werd ontluisterd | werd ontluisterd | werdt ontluisterd | werd ontluisterd | werden ontluisterd | werden ontluisterd | werden ontluisterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontluisterd worden | zult ontluisterd worden | zult ontluisterd worden | zult ontluisterd worden | zal ontluisterd worden | zullen ontluisterd worden | zullen ontluisterd worden | zullen ontluisterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontluisterd worden | zou ontluisterd worden | zou/zoudt ontluisterd worden | zoudt ontluisterd worden | zou ontluisterd worden | zouden ontluisterd worden | zouden ontluisterd worden | zouden ontluisterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontluisterd | bent ontluisterd | bent/is ontluisterd | zijt ontluisterd | is ontluisterd | zijn ontluisterd | zijn ontluisterd | zijn ontluisterd | |||
verleden (v.v.t.) | was ontluisterd | was ontluisterd | was ontluisterd | waart ontluisterd | was ontluisterd | waren ontluisterd | waren ontluisterd | waren ontluisterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontluisterd zijn | zult ontluisterd zijn | zult ontluisterd zijn | zult ontluisterd zijn | zal ontluisterd zijn | zullen ontluisterd zijn | zullen ontluisterd zijn | zullen ontluisterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontluisterd zijn | zou ontluisterd zijn | zou/zoudt ontluisterd zijn | zoudt ontluisterd zijn | zou ontluisterd zijn | zouden ontluisterd zijn | zouden ontluisterd zijn | zouden ontluisterd zijn |