vervoeging van de bedrijvende vorm van ontnuchteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontnuchteren | te ontnuchteren | ||||||||
toekomend | zullen ontnuchteren | te zullen ontnuchteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontnuchterd | te hebben ontnuchterd | ||||||||
toekomend | ontnuchterd zullen hebben | ontnuchterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontnuchterend | ontnuchterd | ev. ontnuchter |
mv. verouderd ontnuchtert |
ontnuchtere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontnuchter | ontnuchtert | ontnuchtert | ontnuchtert | ontnuchtert | ontnuchteren | ontnuchteren | ontnuchteren | |||
verleden (o.v.t.) | ontnuchterde | ontnuchterde | ontnuchterde | ontnuchterde | ontnuchterde | ontnuchterden | ontnuchterden | ontnuchterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontnuchteren | zult/zal ontnuchteren | zult/zal ontnuchteren | zult ontnuchteren | zal ontnuchteren | zullen ontnuchteren | zullen ontnuchteren | zullen ontnuchteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontnuchteren | zou ontnuchteren | zou(dt) ontnuchteren | zoudt ontnuchteren | zou ontnuchteren | zouden ontnuchteren | zouden ontnuchteren | zouden ontnuchteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontnuchterd | hebt ontnuchterd | hebt/heeft ontnuchterd | hebt ontnuchterd | heeft ontnuchterd | hebben ontnuchterd | hebben ontnuchterd | hebben ontnuchterd | |||
verleden (v.v.t.) | had ontnuchterd | had ontnuchterd | had ontnuchterd | hadt ontnuchterd | had ontnuchterd | hadden ontnuchterd | hadden ontnuchterd | hadden ontnuchterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontnuchterd hebben | zal/zult ontnuchterd hebben | zult/zal ontnuchterd hebben | zult ontnuchterd hebben | zal ontnuchterd hebben | zullen ontnuchterd hebben | zullen ontnuchterd hebben | zullen ontnuchterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontnuchterd hebben | zou ontnuchterd hebben | zou/zoudt ontnuchterd hebben | zoudt ontnuchterd hebben | zou ontnuchterd hebben | zouden ontnuchterd hebben | zouden ontnuchterd hebben | zouden ontnuchterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontnuchterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontnuchterd | er is ontnuchterd | |||||||||
verleden | er werd ontnuchterd | er was ontnuchterd | |||||||||
toekomend | er zal ontnuchterd worden | er zal ontnuchterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontnuchterd worden | er zou ontnuchterd zijn | |||||||||
lijdende vorm ontnuchterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontnuchterd worden | ontnuchterd te worden | ||||||||
toekomend | ontnuchterd zullen worden | ontnuchterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontnuchterd zijn | ontnuchterd te zijn | ||||||||
toekomend | ontnuchterd zullen zijn | ontnuchterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontnuchterd | wordt ontnuchterd | wordt ontnuchterd | wordt ontnuchterd | wordt ontnuchterd | worden ontnuchterd | worden ontnuchterd | worden ontnuchterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontnuchterd | werd ontnuchterd | werd ontnuchterd | werdt ontnuchterd | werd ontnuchterd | werden ontnuchterd | werden ontnuchterd | werden ontnuchterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontnuchterd worden | zult ontnuchterd worden | zult ontnuchterd worden | zult ontnuchterd worden | zal ontnuchterd worden | zullen ontnuchterd worden | zullen ontnuchterd worden | zullen ontnuchterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontnuchterd worden | zou ontnuchterd worden | zou/zoudt ontnuchterd worden | zoudt ontnuchterd worden | zou ontnuchterd worden | zouden ontnuchterd worden | zouden ontnuchterd worden | zouden ontnuchterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontnuchterd | bent ontnuchterd | bent/is ontnuchterd | zijt ontnuchterd | is ontnuchterd | zijn ontnuchterd | zijn ontnuchterd | zijn ontnuchterd | |||
verleden (v.v.t.) | was ontnuchterd | was ontnuchterd | was ontnuchterd | waart ontnuchterd | was ontnuchterd | waren ontnuchterd | waren ontnuchterd | waren ontnuchterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontnuchterd zijn | zult ontnuchterd zijn | zult ontnuchterd zijn | zult ontnuchterd zijn | zal ontnuchterd zijn | zullen ontnuchterd zijn | zullen ontnuchterd zijn | zullen ontnuchterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontnuchterd zijn | zou ontnuchterd zijn | zou/zoudt ontnuchterd zijn | zoudt ontnuchterd zijn | zou ontnuchterd zijn | zouden ontnuchterd zijn | zouden ontnuchterd zijn | zouden ontnuchterd zijn |