vervoeging van de bedrijvende vorm van ontspiegelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontspiegelen | te ontspiegelen | ||||||||
toekomend | zullen ontspiegelen | te zullen ontspiegelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontspiegeld | te hebben ontspiegeld | ||||||||
toekomend | ontspiegeld zullen hebben | ontspiegeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontspiegelend | ontspiegeld | ev. ontspiegel |
mv. verouderd ontspiegelt |
ontspiegele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontspiegel | ontspiegelt | ontspiegelt | ontspiegelt | ontspiegelt | ontspiegelen | ontspiegelen | ontspiegelen | |||
verleden (o.v.t.) | ontspiegelde | ontspiegelde | ontspiegelde | ontspiegelde | ontspiegelde | ontspiegelden | ontspiegelden | ontspiegelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontspiegelen | zult/zal ontspiegelen | zult/zal ontspiegelen | zult ontspiegelen | zal ontspiegelen | zullen ontspiegelen | zullen ontspiegelen | zullen ontspiegelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontspiegelen | zou ontspiegelen | zou(dt) ontspiegelen | zoudt ontspiegelen | zou ontspiegelen | zouden ontspiegelen | zouden ontspiegelen | zouden ontspiegelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontspiegeld | hebt ontspiegeld | hebt/heeft ontspiegeld | hebt ontspiegeld | heeft ontspiegeld | hebben ontspiegeld | hebben ontspiegeld | hebben ontspiegeld | |||
verleden (v.v.t.) | had ontspiegeld | had ontspiegeld | had ontspiegeld | hadt ontspiegeld | had ontspiegeld | hadden ontspiegeld | hadden ontspiegeld | hadden ontspiegeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontspiegeld hebben | zal/zult ontspiegeld hebben | zult/zal ontspiegeld hebben | zult ontspiegeld hebben | zal ontspiegeld hebben | zullen ontspiegeld hebben | zullen ontspiegeld hebben | zullen ontspiegeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontspiegeld hebben | zou ontspiegeld hebben | zou/zoudt ontspiegeld hebben | zoudt ontspiegeld hebben | zou ontspiegeld hebben | zouden ontspiegeld hebben | zouden ontspiegeld hebben | zouden ontspiegeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontspiegeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontspiegeld | er is ontspiegeld | |||||||||
verleden | er werd ontspiegeld | er was ontspiegeld | |||||||||
toekomend | er zal ontspiegeld worden | er zal ontspiegeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontspiegeld worden | er zou ontspiegeld zijn | |||||||||
lijdende vorm ontspiegeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontspiegeld worden | ontspiegeld te worden | ||||||||
toekomend | ontspiegeld zullen worden | ontspiegeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontspiegeld zijn | ontspiegeld te zijn | ||||||||
toekomend | ontspiegeld zullen zijn | ontspiegeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontspiegeld | wordt ontspiegeld | wordt ontspiegeld | wordt ontspiegeld | wordt ontspiegeld | worden ontspiegeld | worden ontspiegeld | worden ontspiegeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontspiegeld | werd ontspiegeld | werd ontspiegeld | werdt ontspiegeld | werd ontspiegeld | werden ontspiegeld | werden ontspiegeld | werden ontspiegeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontspiegeld worden | zult ontspiegeld worden | zult ontspiegeld worden | zult ontspiegeld worden | zal ontspiegeld worden | zullen ontspiegeld worden | zullen ontspiegeld worden | zullen ontspiegeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontspiegeld worden | zou ontspiegeld worden | zou/zoudt ontspiegeld worden | zoudt ontspiegeld worden | zou ontspiegeld worden | zouden ontspiegeld worden | zouden ontspiegeld worden | zouden ontspiegeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontspiegeld | bent ontspiegeld | bent/is ontspiegeld | zijt ontspiegeld | is ontspiegeld | zijn ontspiegeld | zijn ontspiegeld | zijn ontspiegeld | |||
verleden (v.v.t.) | was ontspiegeld | was ontspiegeld | was ontspiegeld | waart ontspiegeld | was ontspiegeld | waren ontspiegeld | waren ontspiegeld | waren ontspiegeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontspiegeld zijn | zult ontspiegeld zijn | zult ontspiegeld zijn | zult ontspiegeld zijn | zal ontspiegeld zijn | zullen ontspiegeld zijn | zullen ontspiegeld zijn | zullen ontspiegeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontspiegeld zijn | zou ontspiegeld zijn | zou/zoudt ontspiegeld zijn | zoudt ontspiegeld zijn | zou ontspiegeld zijn | zouden ontspiegeld zijn | zouden ontspiegeld zijn | zouden ontspiegeld zijn |