vervoeging van de bedrijvende vorm van ontvlezen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontvlezen | te ontvlezen | ||||||||
toekomend | zullen ontvlezen | te zullen ontvlezen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontvleesd | te hebben ontvleesd | ||||||||
toekomend | ontvleesd zullen hebben | ontvleesd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontvlezend | ontvleesd | ev. ontvlees |
mv. verouderd ontvleest |
ontvleze | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontvlees | ontvleest | ontvleest | ontvleest | ontvleest | ontvlezen | ontvlezen | ontvlezen | |||
verleden (o.v.t.) | ontvleesde | ontvleesde | ontvleesde | ontvleesde | ontvleesde | ontvleesden | ontvleesden | ontvleesden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontvlezen | zult/zal ontvlezen | zult/zal ontvlezen | zult ontvlezen | zal ontvlezen | zullen ontvlezen | zullen ontvlezen | zullen ontvlezen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontvlezen | zou ontvlezen | zou(dt) ontvlezen | zoudt ontvlezen | zou ontvlezen | zouden ontvlezen | zouden ontvlezen | zouden ontvlezen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontvleesd | hebt ontvleesd | hebt/heeft ontvleesd | hebt ontvleesd | heeft ontvleesd | hebben ontvleesd | hebben ontvleesd | hebben ontvleesd | |||
verleden (v.v.t.) | had ontvleesd | had ontvleesd | had ontvleesd | hadt ontvleesd | had ontvleesd | hadden ontvleesd | hadden ontvleesd | hadden ontvleesd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontvleesd hebben | zal/zult ontvleesd hebben | zult/zal ontvleesd hebben | zult ontvleesd hebben | zal ontvleesd hebben | zullen ontvleesd hebben | zullen ontvleesd hebben | zullen ontvleesd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontvleesd hebben | zou ontvleesd hebben | zou/zoudt ontvleesd hebben | zoudt ontvleesd hebben | zou ontvleesd hebben | zouden ontvleesd hebben | zouden ontvleesd hebben | zouden ontvleesd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontvleesd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontvleesd | er is ontvleesd | |||||||||
verleden | er werd ontvleesd | er was ontvleesd | |||||||||
toekomend | er zal ontvleesd worden | er zal ontvleesd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontvleesd worden | er zou ontvleesd zijn | |||||||||
lijdende vorm ontvleesd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontvleesd worden | ontvleesd te worden | ||||||||
toekomend | ontvleesd zullen worden | ontvleesd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontvleesd zijn | ontvleesd te zijn | ||||||||
toekomend | ontvleesd zullen zijn | ontvleesd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontvleesd | wordt ontvleesd | wordt ontvleesd | wordt ontvleesd | wordt ontvleesd | worden ontvleesd | worden ontvleesd | worden ontvleesd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontvleesd | werd ontvleesd | werd ontvleesd | werdt ontvleesd | werd ontvleesd | werden ontvleesd | werden ontvleesd | werden ontvleesd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontvleesd worden | zult ontvleesd worden | zult ontvleesd worden | zult ontvleesd worden | zal ontvleesd worden | zullen ontvleesd worden | zullen ontvleesd worden | zullen ontvleesd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontvleesd worden | zou ontvleesd worden | zou/zoudt ontvleesd worden | zoudt ontvleesd worden | zou ontvleesd worden | zouden ontvleesd worden | zouden ontvleesd worden | zouden ontvleesd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontvleesd | bent ontvleesd | bent/is ontvleesd | zijt ontvleesd | is ontvleesd | zijn ontvleesd | zijn ontvleesd | zijn ontvleesd | |||
verleden (v.v.t.) | was ontvleesd | was ontvleesd | was ontvleesd | waart ontvleesd | was ontvleesd | waren ontvleesd | waren ontvleesd | waren ontvleesd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontvleesd zijn | zult ontvleesd zijn | zult ontvleesd zijn | zult ontvleesd zijn | zal ontvleesd zijn | zullen ontvleesd zijn | zullen ontvleesd zijn | zullen ontvleesd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontvleesd zijn | zou ontvleesd zijn | zou/zoudt ontvleesd zijn | zoudt ontvleesd zijn | zou ontvleesd zijn | zouden ontvleesd zijn | zouden ontvleesd zijn | zouden ontvleesd zijn |