vervoeging van de bedrijvende vorm van opfokken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opfokken | op te fokken | ||||||||
toekomend | zullen opfokken op zullen fokken |
te zullen opfokken op te zullen fokken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgefokt | te hebben opgefokt | ||||||||
toekomend | opgefokt zullen hebben | opgefokt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opfokkend | opgefokt | ev. fok op |
mv. verouderd fokt op |
fokke op (bijzin) opfokke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | fok op | fokt op | fokt op | fokt op | fokt op | fokken op | fokken op | fokken op | |||
verleden (o.v.t.) | fokte op | fokte op | fokte op | fokte op | fokte op | fokten op | fokten op | fokten op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opfokken | zult/zal opfokken | zult/zal opfokken | zult opfokken | zal opfokken | zullen opfokken | zullen opfokken | zullen opfokken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opfokken | zou opfokken | zou(dt) opfokken | zoudt opfokken | zou opfokken | zouden opfokken | zouden opfokken | zouden opfokken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opfok | opfokt | opfokt | opfokt | opfokt | opfokken | opfokken | opfokken | |||
verleden (o.v.t.) | opfokte | opfokte | opfokte | opfokte | opfokte | opfokten | opfokten | opfokten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opfokken op zal fokken |
zult/zal opfokken op zult/zal fokken |
zult/zal opfokken op zult/zal fokken |
zult opfokken op zult fokken |
zal opfokken op zal fokken |
zullen opfokken op zullen fokken |
zullen opfokken op zullen fokken |
zullen opfokken op zullen fokken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opfokken op zou fokken |
zou opfokken op zou fokken |
zou(dt) opfokken op zou(dt) fokken |
zoudt opfokken op zoudt fokken |
zou opfokken op zou fokken |
zouden opfokken op zouden fokken |
zouden opfokken op zouden fokken |
zouden opfokken op zouden fokken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgefokt | hebt opgefokt | hebt/heeft opgefokt | hebt opgefokt | heeft opgefokt | hebben opgefokt | hebben opgefokt | hebben opgefokt | |||
verleden (v.v.t.) | had opgefokt | had opgefokt | had opgefokt | hadt opgefokt | had opgefokt | hadden opgefokt | hadden opgefokt | hadden opgefokt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgefokt hebben | zal/zult opgefokt hebben | zult/zal opgefokt hebben | zult opgefokt hebben | zal opgefokt hebben | zullen opgefokt hebben | zullen opgefokt hebben | zullen opgefokt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgefokt hebben | zou opgefokt hebben | zou/zoudt opgefokt hebben | zoudt opgefokt hebben | zou opgefokt hebben | zouden opgefokt hebben | zouden opgefokt hebben | zouden opgefokt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgefokt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgefokt | er is opgefokt | |||||||||
verleden | er werd opgefokt | er was opgefokt | |||||||||
toekomend | er zal opgefokt worden | er zal opgefokt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgefokt worden | er zou opgefokt zijn | |||||||||
lijdende vorm opgefokt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgefokt worden | opgefokt te worden | ||||||||
toekomend | opgefokt zullen worden | opgefokt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgefokt zijn | opgefokt te zijn | ||||||||
toekomend | opgefokt zullen zijn | opgefokt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgefokt | wordt opgefokt | wordt opgefokt | wordt opgefokt | wordt opgefokt | worden opgefokt | worden opgefokt | worden opgefokt | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgefokt | werd opgefokt | werd opgefokt | werdt opgefokt | werd opgefokt | werden opgefokt | werden opgefokt | werden opgefokt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgefokt worden | zult opgefokt worden | zult opgefokt worden | zult opgefokt worden | zal opgefokt worden | zullen opgefokt worden | zullen opgefokt worden | zullen opgefokt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgefokt worden | zou opgefokt worden | zou/zoudt opgefokt worden | zoudt opgefokt worden | zou opgefokt worden | zouden opgefokt worden | zouden opgefokt worden | zouden opgefokt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgefokt | bent opgefokt | bent/is opgefokt | zijt opgefokt | is opgefokt | zijn opgefokt | zijn opgefokt | zijn opgefokt | |||
verleden (v.v.t.) | was opgefokt | was opgefokt | was opgefokt | waart opgefokt | was opgefokt | waren opgefokt | waren opgefokt | waren opgefokt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgefokt zijn | zult opgefokt zijn | zult opgefokt zijn | zult opgefokt zijn | zal opgefokt zijn | zullen opgefokt zijn | zullen opgefokt zijn | zullen opgefokt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgefokt zijn | zou opgefokt zijn | zou/zoudt opgefokt zijn | zoudt opgefokt zijn | zou opgefokt zijn | zouden opgefokt zijn | zouden opgefokt zijn | zouden opgefokt zijn |