vervoeging van de bedrijvende vorm van opluchten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opluchten | op te luchten | ||||||||
toekomend | zullen opluchten op zullen luchten |
te zullen opluchten op te zullen luchten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgelucht | te hebben opgelucht | ||||||||
toekomend | opgelucht zullen hebben | opgelucht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opluchtend | opgelucht | ev. lucht op |
mv. verouderd lucht op |
luchte op (bijzin) opluchte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | lucht op | lucht op | lucht op | lucht op | lucht op | luchten op | luchten op | luchten op | |||
verleden (o.v.t.) | luchtte op | luchtte op | luchtte op | luchtte op | luchtte op | luchtten op | luchtten op | luchtten op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opluchten | zult/zal opluchten | zult/zal opluchten | zult opluchten | zal opluchten | zullen opluchten | zullen opluchten | zullen opluchten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opluchten | zou opluchten | zou(dt) opluchten | zoudt opluchten | zou opluchten | zouden opluchten | zouden opluchten | zouden opluchten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | oplucht | oplucht | oplucht | oplucht | oplucht | opluchten | opluchten | opluchten | |||
verleden (o.v.t.) | opluchtte | opluchtte | opluchtte | opluchtte | opluchtte | opluchtten | opluchtten | opluchtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opluchten op zal luchten |
zult/zal opluchten op zult/zal luchten |
zult/zal opluchten op zult/zal luchten |
zult opluchten op zult luchten |
zal opluchten op zal luchten |
zullen opluchten op zullen luchten |
zullen opluchten op zullen luchten |
zullen opluchten op zullen luchten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opluchten op zou luchten |
zou opluchten op zou luchten |
zou(dt) opluchten op zou(dt) luchten |
zoudt opluchten op zoudt luchten |
zou opluchten op zou luchten |
zouden opluchten op zouden luchten |
zouden opluchten op zouden luchten |
zouden opluchten op zouden luchten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgelucht | hebt opgelucht | hebt/heeft opgelucht | hebt opgelucht | heeft opgelucht | hebben opgelucht | hebben opgelucht | hebben opgelucht | |||
verleden (v.v.t.) | had opgelucht | had opgelucht | had opgelucht | hadt opgelucht | had opgelucht | hadden opgelucht | hadden opgelucht | hadden opgelucht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgelucht hebben | zal/zult opgelucht hebben | zult/zal opgelucht hebben | zult opgelucht hebben | zal opgelucht hebben | zullen opgelucht hebben | zullen opgelucht hebben | zullen opgelucht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgelucht hebben | zou opgelucht hebben | zou/zoudt opgelucht hebben | zoudt opgelucht hebben | zou opgelucht hebben | zouden opgelucht hebben | zouden opgelucht hebben | zouden opgelucht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgelucht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgelucht | er is opgelucht | |||||||||
verleden | er werd opgelucht | er was opgelucht | |||||||||
toekomend | er zal opgelucht worden | er zal opgelucht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgelucht worden | er zou opgelucht zijn | |||||||||
lijdende vorm opgelucht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgelucht worden | opgelucht te worden | ||||||||
toekomend | opgelucht zullen worden | opgelucht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgelucht zijn | opgelucht te zijn | ||||||||
toekomend | opgelucht zullen zijn | opgelucht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgelucht | wordt opgelucht | wordt opgelucht | wordt opgelucht | wordt opgelucht | worden opgelucht | worden opgelucht | worden opgelucht | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgelucht | werd opgelucht | werd opgelucht | werdt opgelucht | werd opgelucht | werden opgelucht | werden opgelucht | werden opgelucht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgelucht worden | zult opgelucht worden | zult opgelucht worden | zult opgelucht worden | zal opgelucht worden | zullen opgelucht worden | zullen opgelucht worden | zullen opgelucht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgelucht worden | zou opgelucht worden | zou/zoudt opgelucht worden | zoudt opgelucht worden | zou opgelucht worden | zouden opgelucht worden | zouden opgelucht worden | zouden opgelucht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgelucht | bent opgelucht | bent/is opgelucht | zijt opgelucht | is opgelucht | zijn opgelucht | zijn opgelucht | zijn opgelucht | |||
verleden (v.v.t.) | was opgelucht | was opgelucht | was opgelucht | waart opgelucht | was opgelucht | waren opgelucht | waren opgelucht | waren opgelucht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgelucht zijn | zult opgelucht zijn | zult opgelucht zijn | zult opgelucht zijn | zal opgelucht zijn | zullen opgelucht zijn | zullen opgelucht zijn | zullen opgelucht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgelucht zijn | zou opgelucht zijn | zou/zoudt opgelucht zijn | zoudt opgelucht zijn | zou opgelucht zijn | zouden opgelucht zijn | zouden opgelucht zijn | zouden opgelucht zijn |