vervoeging van de bedrijvende vorm van opspuwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opspuwen | op te spuwen | ||||||||
toekomend | zullen opspuwen op zullen spuwen |
te zullen opspuwen op te zullen spuwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgespuwd | te hebben opgespuwd | ||||||||
toekomend | opgespuwd zullen hebben | opgespuwd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opspuwend | opgespuwd | ev. spuw op |
mv. verouderd spuwt op |
spuwe op (bijzin) opspuwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | spuw op | spuwt op | spuwt op | spuwt op | spuwt op | spuwen op | spuwen op | spuwen op | |||
verleden (o.v.t.) | spuwde op | spuwde op | spuwde op | spuwde op | spuwde op | spuwden op | spuwden op | spuwden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opspuwen | zult/zal opspuwen | zult/zal opspuwen | zult opspuwen | zal opspuwen | zullen opspuwen | zullen opspuwen | zullen opspuwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opspuwen | zou opspuwen | zou(dt) opspuwen | zoudt opspuwen | zou opspuwen | zouden opspuwen | zouden opspuwen | zouden opspuwen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opspuw | opspuwt | opspuwt | opspuwt | opspuwt | opspuwen | opspuwen | opspuwen | |||
verleden (o.v.t.) | opspuwde | opspuwde | opspuwde | opspuwde | opspuwde | opspuwden | opspuwden | opspuwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opspuwen op zal spuwen |
zult/zal opspuwen op zult/zal spuwen |
zult/zal opspuwen op zult/zal spuwen |
zult opspuwen op zult spuwen |
zal opspuwen op zal spuwen |
zullen opspuwen op zullen spuwen |
zullen opspuwen op zullen spuwen |
zullen opspuwen op zullen spuwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opspuwen op zou spuwen |
zou opspuwen op zou spuwen |
zou(dt) opspuwen op zou(dt) spuwen |
zoudt opspuwen op zoudt spuwen |
zou opspuwen op zou spuwen |
zouden opspuwen op zouden spuwen |
zouden opspuwen op zouden spuwen |
zouden opspuwen op zouden spuwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgespuwd | hebt opgespuwd | hebt/heeft opgespuwd | hebt opgespuwd | heeft opgespuwd | hebben opgespuwd | hebben opgespuwd | hebben opgespuwd | |||
verleden (v.v.t.) | had opgespuwd | had opgespuwd | had opgespuwd | hadt opgespuwd | had opgespuwd | hadden opgespuwd | hadden opgespuwd | hadden opgespuwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgespuwd hebben | zal/zult opgespuwd hebben | zult/zal opgespuwd hebben | zult opgespuwd hebben | zal opgespuwd hebben | zullen opgespuwd hebben | zullen opgespuwd hebben | zullen opgespuwd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgespuwd hebben | zou opgespuwd hebben | zou/zoudt opgespuwd hebben | zoudt opgespuwd hebben | zou opgespuwd hebben | zouden opgespuwd hebben | zouden opgespuwd hebben | zouden opgespuwd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgespuwd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgespuwd | er is opgespuwd | |||||||||
verleden | er werd opgespuwd | er was opgespuwd | |||||||||
toekomend | er zal opgespuwd worden | er zal opgespuwd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgespuwd worden | er zou opgespuwd zijn | |||||||||
lijdende vorm opgespuwd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgespuwd worden | opgespuwd te worden | ||||||||
toekomend | opgespuwd zullen worden | opgespuwd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgespuwd zijn | opgespuwd te zijn | ||||||||
toekomend | opgespuwd zullen zijn | opgespuwd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgespuwd | wordt opgespuwd | wordt opgespuwd | wordt opgespuwd | wordt opgespuwd | worden opgespuwd | worden opgespuwd | worden opgespuwd | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgespuwd | werd opgespuwd | werd opgespuwd | werdt opgespuwd | werd opgespuwd | werden opgespuwd | werden opgespuwd | werden opgespuwd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgespuwd worden | zult opgespuwd worden | zult opgespuwd worden | zult opgespuwd worden | zal opgespuwd worden | zullen opgespuwd worden | zullen opgespuwd worden | zullen opgespuwd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgespuwd worden | zou opgespuwd worden | zou/zoudt opgespuwd worden | zoudt opgespuwd worden | zou opgespuwd worden | zouden opgespuwd worden | zouden opgespuwd worden | zouden opgespuwd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgespuwd | bent opgespuwd | bent/is opgespuwd | zijt opgespuwd | is opgespuwd | zijn opgespuwd | zijn opgespuwd | zijn opgespuwd | |||
verleden (v.v.t.) | was opgespuwd | was opgespuwd | was opgespuwd | waart opgespuwd | was opgespuwd | waren opgespuwd | waren opgespuwd | waren opgespuwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgespuwd zijn | zult opgespuwd zijn | zult opgespuwd zijn | zult opgespuwd zijn | zal opgespuwd zijn | zullen opgespuwd zijn | zullen opgespuwd zijn | zullen opgespuwd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgespuwd zijn | zou opgespuwd zijn | zou/zoudt opgespuwd zijn | zoudt opgespuwd zijn | zou opgespuwd zijn | zouden opgespuwd zijn | zouden opgespuwd zijn | zouden opgespuwd zijn |