vervoeging van de bedrijvende vorm van opvatten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opvatten | op te vatten | ||||||||
toekomend | zullen opvatten op zullen vatten |
te zullen opvatten op te zullen vatten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgevat | te hebben opgevat | ||||||||
toekomend | opgevat zullen hebben | opgevat te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opvattend | opgevat | ev. vat op |
mv. verouderd vat op |
vatte op (bijzin) opvatte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vat op | vat op | vat op | vat op | vat op | vatten op | vatten op | vatten op | |||
verleden (o.v.t.) | vatte op | vatte op | vatte op | vatte op | vatte op | vatten op | vatten op | vatten op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opvatten | zult/zal opvatten | zult/zal opvatten | zult opvatten | zal opvatten | zullen opvatten | zullen opvatten | zullen opvatten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opvatten | zou opvatten | zou(dt) opvatten | zoudt opvatten | zou opvatten | zouden opvatten | zouden opvatten | zouden opvatten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opvat | opvat | opvat | opvat | opvat | opvatten | opvatten | opvatten | |||
verleden (o.v.t.) | opvatte | opvatte | opvatte | opvatte | opvatte | opvatten | opvatten | opvatten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opvatten op zal vatten |
zult/zal opvatten op zult/zal vatten |
zult/zal opvatten op zult/zal vatten |
zult opvatten op zult vatten |
zal opvatten op zal vatten |
zullen opvatten op zullen vatten |
zullen opvatten op zullen vatten |
zullen opvatten op zullen vatten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opvatten op zou vatten |
zou opvatten op zou vatten |
zou(dt) opvatten op zou(dt) vatten |
zoudt opvatten op zoudt vatten |
zou opvatten op zou vatten |
zouden opvatten op zouden vatten |
zouden opvatten op zouden vatten |
zouden opvatten op zouden vatten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgevat | hebt opgevat | hebt/heeft opgevat | hebt opgevat | heeft opgevat | hebben opgevat | hebben opgevat | hebben opgevat | |||
verleden (v.v.t.) | had opgevat | had opgevat | had opgevat | hadt opgevat | had opgevat | hadden opgevat | hadden opgevat | hadden opgevat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgevat hebben | zal/zult opgevat hebben | zult/zal opgevat hebben | zult opgevat hebben | zal opgevat hebben | zullen opgevat hebben | zullen opgevat hebben | zullen opgevat hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgevat hebben | zou opgevat hebben | zou/zoudt opgevat hebben | zoudt opgevat hebben | zou opgevat hebben | zouden opgevat hebben | zouden opgevat hebben | zouden opgevat hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgevat worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgevat | er is opgevat | |||||||||
verleden | er werd opgevat | er was opgevat | |||||||||
toekomend | er zal opgevat worden | er zal opgevat zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgevat worden | er zou opgevat zijn | |||||||||
lijdende vorm opgevat worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgevat worden | opgevat te worden | ||||||||
toekomend | opgevat zullen worden | opgevat te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgevat zijn | opgevat te zijn | ||||||||
toekomend | opgevat zullen zijn | opgevat te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgevat | wordt opgevat | wordt opgevat | wordt opgevat | wordt opgevat | worden opgevat | worden opgevat | worden opgevat | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgevat | werd opgevat | werd opgevat | werdt opgevat | werd opgevat | werden opgevat | werden opgevat | werden opgevat | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgevat worden | zult opgevat worden | zult opgevat worden | zult opgevat worden | zal opgevat worden | zullen opgevat worden | zullen opgevat worden | zullen opgevat worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgevat worden | zou opgevat worden | zou/zoudt opgevat worden | zoudt opgevat worden | zou opgevat worden | zouden opgevat worden | zouden opgevat worden | zouden opgevat worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgevat | bent opgevat | bent/is opgevat | zijt opgevat | is opgevat | zijn opgevat | zijn opgevat | zijn opgevat | |||
verleden (v.v.t.) | was opgevat | was opgevat | was opgevat | waart opgevat | was opgevat | waren opgevat | waren opgevat | waren opgevat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgevat zijn | zult opgevat zijn | zult opgevat zijn | zult opgevat zijn | zal opgevat zijn | zullen opgevat zijn | zullen opgevat zijn | zullen opgevat zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgevat zijn | zou opgevat zijn | zou/zoudt opgevat zijn | zoudt opgevat zijn | zou opgevat zijn | zouden opgevat zijn | zouden opgevat zijn | zouden opgevat zijn |