vervoeging van de bedrijvende vorm van opvijzelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opvijzelen | op te vijzelen | ||||||||
toekomend | zullen opvijzelen op zullen vijzelen |
te zullen opvijzelen op te zullen vijzelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgevijzeld | te hebben opgevijzeld | ||||||||
toekomend | opgevijzeld zullen hebben | opgevijzeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opvijzelend | opgevijzeld | ev. vijzel op |
mv. verouderd vijzelt op |
vijzele op (bijzin) opvijzele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vijzel op | vijzelt op | vijzelt op | vijzelt op | vijzelt op | vijzelen op | vijzelen op | vijzelen op | |||
verleden (o.v.t.) | vijzelde op | vijzelde op | vijzelde op | vijzelde op | vijzelde op | vijzelden op | vijzelden op | vijzelden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opvijzelen | zult/zal opvijzelen | zult/zal opvijzelen | zult opvijzelen | zal opvijzelen | zullen opvijzelen | zullen opvijzelen | zullen opvijzelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opvijzelen | zou opvijzelen | zou(dt) opvijzelen | zoudt opvijzelen | zou opvijzelen | zouden opvijzelen | zouden opvijzelen | zouden opvijzelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opvijzel | opvijzelt | opvijzelt | opvijzelt | opvijzelt | opvijzelen | opvijzelen | opvijzelen | |||
verleden (o.v.t.) | opvijzelde | opvijzelde | opvijzelde | opvijzelde | opvijzelde | opvijzelden | opvijzelden | opvijzelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opvijzelen op zal vijzelen |
zult/zal opvijzelen op zult/zal vijzelen |
zult/zal opvijzelen op zult/zal vijzelen |
zult opvijzelen op zult vijzelen |
zal opvijzelen op zal vijzelen |
zullen opvijzelen op zullen vijzelen |
zullen opvijzelen op zullen vijzelen |
zullen opvijzelen op zullen vijzelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opvijzelen op zou vijzelen |
zou opvijzelen op zou vijzelen |
zou(dt) opvijzelen op zou(dt) vijzelen |
zoudt opvijzelen op zoudt vijzelen |
zou opvijzelen op zou vijzelen |
zouden opvijzelen op zouden vijzelen |
zouden opvijzelen op zouden vijzelen |
zouden opvijzelen op zouden vijzelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgevijzeld | hebt opgevijzeld | hebt/heeft opgevijzeld | hebt opgevijzeld | heeft opgevijzeld | hebben opgevijzeld | hebben opgevijzeld | hebben opgevijzeld | |||
verleden (v.v.t.) | had opgevijzeld | had opgevijzeld | had opgevijzeld | hadt opgevijzeld | had opgevijzeld | hadden opgevijzeld | hadden opgevijzeld | hadden opgevijzeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgevijzeld hebben | zal/zult opgevijzeld hebben | zult/zal opgevijzeld hebben | zult opgevijzeld hebben | zal opgevijzeld hebben | zullen opgevijzeld hebben | zullen opgevijzeld hebben | zullen opgevijzeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgevijzeld hebben | zou opgevijzeld hebben | zou/zoudt opgevijzeld hebben | zoudt opgevijzeld hebben | zou opgevijzeld hebben | zouden opgevijzeld hebben | zouden opgevijzeld hebben | zouden opgevijzeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgevijzeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgevijzeld | er is opgevijzeld | |||||||||
verleden | er werd opgevijzeld | er was opgevijzeld | |||||||||
toekomend | er zal opgevijzeld worden | er zal opgevijzeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgevijzeld worden | er zou opgevijzeld zijn | |||||||||
lijdende vorm opgevijzeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgevijzeld worden | opgevijzeld te worden | ||||||||
toekomend | opgevijzeld zullen worden | opgevijzeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgevijzeld zijn | opgevijzeld te zijn | ||||||||
toekomend | opgevijzeld zullen zijn | opgevijzeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgevijzeld | wordt opgevijzeld | wordt opgevijzeld | wordt opgevijzeld | wordt opgevijzeld | worden opgevijzeld | worden opgevijzeld | worden opgevijzeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgevijzeld | werd opgevijzeld | werd opgevijzeld | werdt opgevijzeld | werd opgevijzeld | werden opgevijzeld | werden opgevijzeld | werden opgevijzeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgevijzeld worden | zult opgevijzeld worden | zult opgevijzeld worden | zult opgevijzeld worden | zal opgevijzeld worden | zullen opgevijzeld worden | zullen opgevijzeld worden | zullen opgevijzeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgevijzeld worden | zou opgevijzeld worden | zou/zoudt opgevijzeld worden | zoudt opgevijzeld worden | zou opgevijzeld worden | zouden opgevijzeld worden | zouden opgevijzeld worden | zouden opgevijzeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgevijzeld | bent opgevijzeld | bent/is opgevijzeld | zijt opgevijzeld | is opgevijzeld | zijn opgevijzeld | zijn opgevijzeld | zijn opgevijzeld | |||
verleden (v.v.t.) | was opgevijzeld | was opgevijzeld | was opgevijzeld | waart opgevijzeld | was opgevijzeld | waren opgevijzeld | waren opgevijzeld | waren opgevijzeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgevijzeld zijn | zult opgevijzeld zijn | zult opgevijzeld zijn | zult opgevijzeld zijn | zal opgevijzeld zijn | zullen opgevijzeld zijn | zullen opgevijzeld zijn | zullen opgevijzeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgevijzeld zijn | zou opgevijzeld zijn | zou/zoudt opgevijzeld zijn | zoudt opgevijzeld zijn | zou opgevijzeld zijn | zouden opgevijzeld zijn | zouden opgevijzeld zijn | zouden opgevijzeld zijn |