vervoeging van de bedrijvende vorm van opvoeden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opvoeden | op te voeden | ||||||||
toekomend | zullen opvoeden op zullen voeden |
te zullen opvoeden op te zullen voeden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgevoed | te hebben opgevoed | ||||||||
toekomend | opgevoed zullen hebben | opgevoed te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opvoedend | opgevoed | ev. voed op |
mv. verouderd voedt op |
voede op (bijzin) opvoede | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | voed op | voedt op | voedt op | voedt op | voedt op | voeden op | voeden op | voeden op | |||
verleden (o.v.t.) | voedde op | voedde op | voedde op | voedde op | voedde op | voedden op | voedden op | voedden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opvoeden | zult/zal opvoeden | zult/zal opvoeden | zult opvoeden | zal opvoeden | zullen opvoeden | zullen opvoeden | zullen opvoeden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opvoeden | zou opvoeden | zou(dt) opvoeden | zoudt opvoeden | zou opvoeden | zouden opvoeden | zouden opvoeden | zouden opvoeden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opvoed | opvoedt | opvoedt | opvoedt | opvoedt | opvoeden | opvoeden | opvoeden | |||
verleden (o.v.t.) | opvoedde | opvoedde | opvoedde | opvoedde | opvoedde | opvoedden | opvoedden | opvoedden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opvoeden op zal voeden |
zult/zal opvoeden op zult/zal voeden |
zult/zal opvoeden op zult/zal voeden |
zult opvoeden op zult voeden |
zal opvoeden op zal voeden |
zullen opvoeden op zullen voeden |
zullen opvoeden op zullen voeden |
zullen opvoeden op zullen voeden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opvoeden op zou voeden |
zou opvoeden op zou voeden |
zou(dt) opvoeden op zou(dt) voeden |
zoudt opvoeden op zoudt voeden |
zou opvoeden op zou voeden |
zouden opvoeden op zouden voeden |
zouden opvoeden op zouden voeden |
zouden opvoeden op zouden voeden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgevoed | hebt opgevoed | hebt/heeft opgevoed | hebt opgevoed | heeft opgevoed | hebben opgevoed | hebben opgevoed | hebben opgevoed | |||
verleden (v.v.t.) | had opgevoed | had opgevoed | had opgevoed | hadt opgevoed | had opgevoed | hadden opgevoed | hadden opgevoed | hadden opgevoed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgevoed hebben | zal/zult opgevoed hebben | zult/zal opgevoed hebben | zult opgevoed hebben | zal opgevoed hebben | zullen opgevoed hebben | zullen opgevoed hebben | zullen opgevoed hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgevoed hebben | zou opgevoed hebben | zou/zoudt opgevoed hebben | zoudt opgevoed hebben | zou opgevoed hebben | zouden opgevoed hebben | zouden opgevoed hebben | zouden opgevoed hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgevoed worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgevoed | er is opgevoed | |||||||||
verleden | er werd opgevoed | er was opgevoed | |||||||||
toekomend | er zal opgevoed worden | er zal opgevoed zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgevoed worden | er zou opgevoed zijn | |||||||||
lijdende vorm opgevoed worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgevoed worden | opgevoed te worden | ||||||||
toekomend | opgevoed zullen worden | opgevoed te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgevoed zijn | opgevoed te zijn | ||||||||
toekomend | opgevoed zullen zijn | opgevoed te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgevoed | wordt opgevoed | wordt opgevoed | wordt opgevoed | wordt opgevoed | worden opgevoed | worden opgevoed | worden opgevoed | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgevoed | werd opgevoed | werd opgevoed | werdt opgevoed | werd opgevoed | werden opgevoed | werden opgevoed | werden opgevoed | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgevoed worden | zult opgevoed worden | zult opgevoed worden | zult opgevoed worden | zal opgevoed worden | zullen opgevoed worden | zullen opgevoed worden | zullen opgevoed worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgevoed worden | zou opgevoed worden | zou/zoudt opgevoed worden | zoudt opgevoed worden | zou opgevoed worden | zouden opgevoed worden | zouden opgevoed worden | zouden opgevoed worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgevoed | bent opgevoed | bent/is opgevoed | zijt opgevoed | is opgevoed | zijn opgevoed | zijn opgevoed | zijn opgevoed | |||
verleden (v.v.t.) | was opgevoed | was opgevoed | was opgevoed | waart opgevoed | was opgevoed | waren opgevoed | waren opgevoed | waren opgevoed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgevoed zijn | zult opgevoed zijn | zult opgevoed zijn | zult opgevoed zijn | zal opgevoed zijn | zullen opgevoed zijn | zullen opgevoed zijn | zullen opgevoed zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgevoed zijn | zou opgevoed zijn | zou/zoudt opgevoed zijn | zoudt opgevoed zijn | zou opgevoed zijn | zouden opgevoed zijn | zouden opgevoed zijn | zouden opgevoed zijn |