vervoeging van de bedrijvende vorm van opzijleggen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opzijleggen | opzij te leggen | ||||||||
toekomend | zullen opzijleggen opzij zullen leggen |
te zullen opzijleggen opzij te zullen leggen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opzijgelegd | te hebben opzijgelegd | ||||||||
toekomend | opzijgelegd zullen hebben | opzijgelegd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opzijleggend | opzijgelegd | ev. leg opzij |
mv. verouderd legt opzij |
legge opzij (bijzin) opzijlegge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | leg opzij | legt opzij | legt opzij | legt opzij | legt opzij | leggen opzij | leggen opzij | leggen opzij | |||
verleden (o.v.t.) | legde opzij | legde opzij | legde opzij | legde opzij | legde opzij | legden opzij | legden opzij | legden opzij | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opzijleggen | zult/zal opzijleggen | zult/zal opzijleggen | zult opzijleggen | zal opzijleggen | zullen opzijleggen | zullen opzijleggen | zullen opzijleggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opzijleggen | zou opzijleggen | zou(dt) opzijleggen | zoudt opzijleggen | zou opzijleggen | zouden opzijleggen | zouden opzijleggen | zouden opzijleggen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opzijleg | opzijlegt | opzijlegt | opzijlegt | opzijlegt | opzijleggen | opzijleggen | opzijleggen | |||
verleden (o.v.t.) | opzijlegde | opzijlegde | opzijlegde | opzijlegde | opzijlegde | opzijlegden | opzijlegden | opzijlegden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opzijleggen opzij zal leggen |
zult/zal opzijleggen opzij zult/zal leggen |
zult/zal opzijleggen opzij zult/zal leggen |
zult opzijleggen opzij zult leggen |
zal opzijleggen opzij zal leggen |
zullen opzijleggen opzij zullen leggen |
zullen opzijleggen opzij zullen leggen |
zullen opzijleggen opzij zullen leggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opzijleggen opzij zou leggen |
zou opzijleggen opzij zou leggen |
zou(dt) opzijleggen opzij zou(dt) leggen |
zoudt opzijleggen opzij zoudt leggen |
zou opzijleggen opzij zou leggen |
zouden opzijleggen opzij zouden leggen |
zouden opzijleggen opzij zouden leggen |
zouden opzijleggen opzij zouden leggen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opzijgelegd | hebt opzijgelegd | hebt/heeft opzijgelegd | hebt opzijgelegd | heeft opzijgelegd | hebben opzijgelegd | hebben opzijgelegd | hebben opzijgelegd | |||
verleden (v.v.t.) | had opzijgelegd | had opzijgelegd | had opzijgelegd | hadt opzijgelegd | had opzijgelegd | hadden opzijgelegd | hadden opzijgelegd | hadden opzijgelegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opzijgelegd hebben | zal/zult opzijgelegd hebben | zult/zal opzijgelegd hebben | zult opzijgelegd hebben | zal opzijgelegd hebben | zullen opzijgelegd hebben | zullen opzijgelegd hebben | zullen opzijgelegd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opzijgelegd hebben | zou opzijgelegd hebben | zou/zoudt opzijgelegd hebben | zoudt opzijgelegd hebben | zou opzijgelegd hebben | zouden opzijgelegd hebben | zouden opzijgelegd hebben | zouden opzijgelegd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opzijgelegd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opzijgelegd | er is opzijgelegd | |||||||||
verleden | er werd opzijgelegd | er was opzijgelegd | |||||||||
toekomend | er zal opzijgelegd worden | er zal opzijgelegd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opzijgelegd worden | er zou opzijgelegd zijn | |||||||||
lijdende vorm opzijgelegd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opzijgelegd worden | opzijgelegd te worden | ||||||||
toekomend | opzijgelegd zullen worden | opzijgelegd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opzijgelegd zijn | opzijgelegd te zijn | ||||||||
toekomend | opzijgelegd zullen zijn | opzijgelegd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opzijgelegd | wordt opzijgelegd | wordt opzijgelegd | wordt opzijgelegd | wordt opzijgelegd | worden opzijgelegd | worden opzijgelegd | worden opzijgelegd | |||
verleden (o.v.t.) | werd opzijgelegd | werd opzijgelegd | werd opzijgelegd | werdt opzijgelegd | werd opzijgelegd | werden opzijgelegd | werden opzijgelegd | werden opzijgelegd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opzijgelegd worden | zult opzijgelegd worden | zult opzijgelegd worden | zult opzijgelegd worden | zal opzijgelegd worden | zullen opzijgelegd worden | zullen opzijgelegd worden | zullen opzijgelegd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opzijgelegd worden | zou opzijgelegd worden | zou/zoudt opzijgelegd worden | zoudt opzijgelegd worden | zou opzijgelegd worden | zouden opzijgelegd worden | zouden opzijgelegd worden | zouden opzijgelegd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opzijgelegd | bent opzijgelegd | bent/is opzijgelegd | zijt opzijgelegd | is opzijgelegd | zijn opzijgelegd | zijn opzijgelegd | zijn opzijgelegd | |||
verleden (v.v.t.) | was opzijgelegd | was opzijgelegd | was opzijgelegd | waart opzijgelegd | was opzijgelegd | waren opzijgelegd | waren opzijgelegd | waren opzijgelegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opzijgelegd zijn | zult opzijgelegd zijn | zult opzijgelegd zijn | zult opzijgelegd zijn | zal opzijgelegd zijn | zullen opzijgelegd zijn | zullen opzijgelegd zijn | zullen opzijgelegd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opzijgelegd zijn | zou opzijgelegd zijn | zou/zoudt opzijgelegd zijn | zoudt opzijgelegd zijn | zou opzijgelegd zijn | zouden opzijgelegd zijn | zouden opzijgelegd zijn | zouden opzijgelegd zijn |