vervoeging van de bedrijvende vorm van overdonderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overdonderen | te overdonderen | ||||||||
toekomend | zullen overdonderen | te zullen overdonderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overdonderd | te hebben overdonderd | ||||||||
toekomend | overdonderd zullen hebben | overdonderd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overdonderend | overdonderd | ev. overdonder |
mv. verouderd overdondert |
overdondere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | overdonder | overdondert | overdondert | overdondert | overdondert | overdonderen | overdonderen | overdonderen | |||
verleden (o.v.t.) | overdonderde | overdonderde | overdonderde | overdonderde | overdonderde | overdonderden | overdonderden | overdonderden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overdonderen | zult/zal overdonderen | zult/zal overdonderen | zult overdonderen | zal overdonderen | zullen overdonderen | zullen overdonderen | zullen overdonderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overdonderen | zou overdonderen | zou(dt) overdonderen | zoudt overdonderen | zou overdonderen | zouden overdonderen | zouden overdonderen | zouden overdonderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overdonderd | hebt overdonderd | hebt/heeft overdonderd | hebt overdonderd | heeft overdonderd | hebben overdonderd | hebben overdonderd | hebben overdonderd | |||
verleden (v.v.t.) | had overdonderd | had overdonderd | had overdonderd | hadt overdonderd | had overdonderd | hadden overdonderd | hadden overdonderd | hadden overdonderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overdonderd hebben | zal/zult overdonderd hebben | zult/zal overdonderd hebben | zult overdonderd hebben | zal overdonderd hebben | zullen overdonderd hebben | zullen overdonderd hebben | zullen overdonderd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overdonderd hebben | zou overdonderd hebben | zou/zoudt overdonderd hebben | zoudt overdonderd hebben | zou overdonderd hebben | zouden overdonderd hebben | zouden overdonderd hebben | zouden overdonderd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overdonderd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overdonderd | er is overdonderd | |||||||||
verleden | er werd overdonderd | er was overdonderd | |||||||||
toekomend | er zal overdonderd worden | er zal overdonderd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overdonderd worden | er zou overdonderd zijn | |||||||||
lijdende vorm overdonderd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overdonderd worden | overdonderd te worden | ||||||||
toekomend | overdonderd zullen worden | overdonderd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overdonderd zijn | overdonderd te zijn | ||||||||
toekomend | overdonderd zullen zijn | overdonderd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overdonderd | wordt overdonderd | wordt overdonderd | wordt overdonderd | wordt overdonderd | worden overdonderd | worden overdonderd | worden overdonderd | |||
verleden (o.v.t.) | werd overdonderd | werd overdonderd | werd overdonderd | werdt overdonderd | werd overdonderd | werden overdonderd | werden overdonderd | werden overdonderd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overdonderd worden | zult overdonderd worden | zult overdonderd worden | zult overdonderd worden | zal overdonderd worden | zullen overdonderd worden | zullen overdonderd worden | zullen overdonderd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overdonderd worden | zou overdonderd worden | zou/zoudt overdonderd worden | zoudt overdonderd worden | zou overdonderd worden | zouden overdonderd worden | zouden overdonderd worden | zouden overdonderd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overdonderd | bent overdonderd | bent/is overdonderd | zijt overdonderd | is overdonderd | zijn overdonderd | zijn overdonderd | zijn overdonderd | |||
verleden (v.v.t.) | was overdonderd | was overdonderd | was overdonderd | waart overdonderd | was overdonderd | waren overdonderd | waren overdonderd | waren overdonderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overdonderd zijn | zult overdonderd zijn | zult overdonderd zijn | zult overdonderd zijn | zal overdonderd zijn | zullen overdonderd zijn | zullen overdonderd zijn | zullen overdonderd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overdonderd zijn | zou overdonderd zijn | zou/zoudt overdonderd zijn | zoudt overdonderd zijn | zou overdonderd zijn | zouden overdonderd zijn | zouden overdonderd zijn | zouden overdonderd zijn |