vervoeging van de bedrijvende vorm van overhoren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overhoren | te overhoren | ||||||||
toekomend | zullen overhoren | te zullen overhoren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overhoord | te hebben overhoord | ||||||||
toekomend | overhoord zullen hebben | overhoord te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overhorend | overhoord | ev. overhoor |
mv. verouderd overhoort |
overhore | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | overhoor | overhoort | overhoort | overhoort | overhoort | overhoren | overhoren | overhoren | |||
verleden (o.v.t.) | overhoorde | overhoorde | overhoorde | overhoorde | overhoorde | overhoorden | overhoorden | overhoorden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overhoren | zult/zal overhoren | zult/zal overhoren | zult overhoren | zal overhoren | zullen overhoren | zullen overhoren | zullen overhoren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overhoren | zou overhoren | zou(dt) overhoren | zoudt overhoren | zou overhoren | zouden overhoren | zouden overhoren | zouden overhoren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overhoord | hebt overhoord | hebt/heeft overhoord | hebt overhoord | heeft overhoord | hebben overhoord | hebben overhoord | hebben overhoord | |||
verleden (v.v.t.) | had overhoord | had overhoord | had overhoord | hadt overhoord | had overhoord | hadden overhoord | hadden overhoord | hadden overhoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overhoord hebben | zal/zult overhoord hebben | zult/zal overhoord hebben | zult overhoord hebben | zal overhoord hebben | zullen overhoord hebben | zullen overhoord hebben | zullen overhoord hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overhoord hebben | zou overhoord hebben | zou/zoudt overhoord hebben | zoudt overhoord hebben | zou overhoord hebben | zouden overhoord hebben | zouden overhoord hebben | zouden overhoord hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overhoord worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overhoord | er is overhoord | |||||||||
verleden | er werd overhoord | er was overhoord | |||||||||
toekomend | er zal overhoord worden | er zal overhoord zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overhoord worden | er zou overhoord zijn | |||||||||
lijdende vorm overhoord worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overhoord worden | overhoord te worden | ||||||||
toekomend | overhoord zullen worden | overhoord te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overhoord zijn | overhoord te zijn | ||||||||
toekomend | overhoord zullen zijn | overhoord te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overhoord | wordt overhoord | wordt overhoord | wordt overhoord | wordt overhoord | worden overhoord | worden overhoord | worden overhoord | |||
verleden (o.v.t.) | werd overhoord | werd overhoord | werd overhoord | werdt overhoord | werd overhoord | werden overhoord | werden overhoord | werden overhoord | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overhoord worden | zult overhoord worden | zult overhoord worden | zult overhoord worden | zal overhoord worden | zullen overhoord worden | zullen overhoord worden | zullen overhoord worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overhoord worden | zou overhoord worden | zou/zoudt overhoord worden | zoudt overhoord worden | zou overhoord worden | zouden overhoord worden | zouden overhoord worden | zouden overhoord worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overhoord | bent overhoord | bent/is overhoord | zijt overhoord | is overhoord | zijn overhoord | zijn overhoord | zijn overhoord | |||
verleden (v.v.t.) | was overhoord | was overhoord | was overhoord | waart overhoord | was overhoord | waren overhoord | waren overhoord | waren overhoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overhoord zijn | zult overhoord zijn | zult overhoord zijn | zult overhoord zijn | zal overhoord zijn | zullen overhoord zijn | zullen overhoord zijn | zullen overhoord zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overhoord zijn | zou overhoord zijn | zou/zoudt overhoord zijn | zoudt overhoord zijn | zou overhoord zijn | zouden overhoord zijn | zouden overhoord zijn | zouden overhoord zijn |