vervoeging van de bedrijvende vorm van overspuiten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overspuiten | over te spuiten | ||||||||
toekomend | zullen overspuiten over zullen spuiten |
te zullen overspuiten over te zullen spuiten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overgespoten | te hebben overgespoten | ||||||||
toekomend | overgespoten zullen hebben | overgespoten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overspuitend | overgespoten | ev. spuit over |
mv. verouderd spuit over |
spuite over (bijzin) overspuite | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | spuit over | spuit over | spuit over | spuit over | spuit over | spuiten over | spuiten over | spuiten over | |||
verleden (o.v.t.) | spoot over | spoot over | spoot over | spoot over | spoot over | spoten over | spoten over | spoten over | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overspuiten | zult/zal overspuiten | zult/zal overspuiten | zult overspuiten | zal overspuiten | zullen overspuiten | zullen overspuiten | zullen overspuiten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overspuiten | zou overspuiten | zou(dt) overspuiten | zoudt overspuiten | zou overspuiten | zouden overspuiten | zouden overspuiten | zouden overspuiten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | overspuit | overspuit | overspuit | overspuit | overspuit | overspuiten | overspuiten | overspuiten | |||
verleden (o.v.t.) | overspoot | overspoot | overspoot | overspoot | overspoot | overspoten | overspoten | overspoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overspuiten over zal spuiten |
zult/zal overspuiten over zult/zal spuiten |
zult/zal overspuiten over zult/zal spuiten |
zult overspuiten over zult spuiten |
zal overspuiten over zal spuiten |
zullen overspuiten over zullen spuiten |
zullen overspuiten over zullen spuiten |
zullen overspuiten over zullen spuiten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overspuiten over zou spuiten |
zou overspuiten over zou spuiten |
zou(dt) overspuiten over zou(dt) spuiten |
zoudt overspuiten over zoudt spuiten |
zou overspuiten over zou spuiten |
zouden overspuiten over zouden spuiten |
zouden overspuiten over zouden spuiten |
zouden overspuiten over zouden spuiten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overgespoten | hebt overgespoten | hebt/heeft overgespoten | hebt overgespoten | heeft overgespoten | hebben overgespoten | hebben overgespoten | hebben overgespoten | |||
verleden (v.v.t.) | had overgespoten | had overgespoten | had overgespoten | hadt overgespoten | had overgespoten | hadden overgespoten | hadden overgespoten | hadden overgespoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgespoten hebben | zal/zult overgespoten hebben | zult/zal overgespoten hebben | zult overgespoten hebben | zal overgespoten hebben | zullen overgespoten hebben | zullen overgespoten hebben | zullen overgespoten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgespoten hebben | zou overgespoten hebben | zou/zoudt overgespoten hebben | zoudt overgespoten hebben | zou overgespoten hebben | zouden overgespoten hebben | zouden overgespoten hebben | zouden overgespoten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overgespoten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overgespoten | er is overgespoten | |||||||||
verleden | er werd overgespoten | er was overgespoten | |||||||||
toekomend | er zal overgespoten worden | er zal overgespoten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overgespoten worden | er zou overgespoten zijn | |||||||||
lijdende vorm overgespoten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overgespoten worden | overgespoten te worden | ||||||||
toekomend | overgespoten zullen worden | overgespoten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overgespoten zijn | overgespoten te zijn | ||||||||
toekomend | overgespoten zullen zijn | overgespoten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overgespoten | wordt overgespoten | wordt overgespoten | wordt overgespoten | wordt overgespoten | worden overgespoten | worden overgespoten | worden overgespoten | |||
verleden (o.v.t.) | werd overgespoten | werd overgespoten | werd overgespoten | werdt overgespoten | werd overgespoten | werden overgespoten | werden overgespoten | werden overgespoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overgespoten worden | zult overgespoten worden | zult overgespoten worden | zult overgespoten worden | zal overgespoten worden | zullen overgespoten worden | zullen overgespoten worden | zullen overgespoten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overgespoten worden | zou overgespoten worden | zou/zoudt overgespoten worden | zoudt overgespoten worden | zou overgespoten worden | zouden overgespoten worden | zouden overgespoten worden | zouden overgespoten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overgespoten | bent overgespoten | bent/is overgespoten | zijt overgespoten | is overgespoten | zijn overgespoten | zijn overgespoten | zijn overgespoten | |||
verleden (v.v.t.) | was overgespoten | was overgespoten | was overgespoten | waart overgespoten | was overgespoten | waren overgespoten | waren overgespoten | waren overgespoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgespoten zijn | zult overgespoten zijn | zult overgespoten zijn | zult overgespoten zijn | zal overgespoten zijn | zullen overgespoten zijn | zullen overgespoten zijn | zullen overgespoten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgespoten zijn | zou overgespoten zijn | zou/zoudt overgespoten zijn | zoudt overgespoten zijn | zou overgespoten zijn | zouden overgespoten zijn | zouden overgespoten zijn | zouden overgespoten zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van overspuiten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overspuiten | te overspuiten | ||||||||
toekomend | zullen overspuiten | te zullen overspuiten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overspoten | te hebben overspoten | ||||||||
toekomend | overspoten zullen hebben | overspoten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overspuitend | overspoten | ev. overspuit |
mv. verouderd overspuit |
overspuite | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | overspuit | overspuit | overspuit | overspuit | overspuit | overspuiten | overspuiten | overspuiten | |||
verleden (o.v.t.) | overspoot | overspoot | overspoot | overspoot | overspoot | overspoten | overspoten | overspoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overspuiten | zult/zal overspuiten | zult/zal overspuiten | zult overspuiten | zal overspuiten | zullen overspuiten | zullen overspuiten | zullen overspuiten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overspuiten | zou overspuiten | zou(dt) overspuiten | zoudt overspuiten | zou overspuiten | zouden overspuiten | zouden overspuiten | zouden overspuiten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overspoten | hebt overspoten | hebt/heeft overspoten | hebt overspoten | heeft overspoten | hebben overspoten | hebben overspoten | hebben overspoten | |||
verleden (v.v.t.) | had overspoten | had overspoten | had overspoten | hadt overspoten | had overspoten | hadden overspoten | hadden overspoten | hadden overspoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overspoten hebben | zal/zult overspoten hebben | zult/zal overspoten hebben | zult overspoten hebben | zal overspoten hebben | zullen overspoten hebben | zullen overspoten hebben | zullen overspoten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overspoten hebben | zou overspoten hebben | zou/zoudt overspoten hebben | zoudt overspoten hebben | zou overspoten hebben | zouden overspoten hebben | zouden overspoten hebben | zouden overspoten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overspoten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overspoten | er is overspoten | |||||||||
verleden | er werd overspoten | er was overspoten | |||||||||
toekomend | er zal overspoten worden | er zal overspoten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overspoten worden | er zou overspoten zijn | |||||||||
lijdende vorm overspoten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overspoten worden | overspoten te worden | ||||||||
toekomend | overspoten zullen worden | overspoten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overspoten zijn | overspoten te zijn | ||||||||
toekomend | overspoten zullen zijn | overspoten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overspoten | wordt overspoten | wordt overspoten | wordt overspoten | wordt overspoten | worden overspoten | worden overspoten | worden overspoten | |||
verleden (o.v.t.) | werd overspoten | werd overspoten | werd overspoten | werdt overspoten | werd overspoten | werden overspoten | werden overspoten | werden overspoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overspoten worden | zult overspoten worden | zult overspoten worden | zult overspoten worden | zal overspoten worden | zullen overspoten worden | zullen overspoten worden | zullen overspoten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overspoten worden | zou overspoten worden | zou/zoudt overspoten worden | zoudt overspoten worden | zou overspoten worden | zouden overspoten worden | zouden overspoten worden | zouden overspoten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overspoten | bent overspoten | bent/is overspoten | zijt overspoten | is overspoten | zijn overspoten | zijn overspoten | zijn overspoten | |||
verleden (v.v.t.) | was overspoten | was overspoten | was overspoten | waart overspoten | was overspoten | waren overspoten | waren overspoten | waren overspoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overspoten zijn | zult overspoten zijn | zult overspoten zijn | zult overspoten zijn | zal overspoten zijn | zullen overspoten zijn | zullen overspoten zijn | zullen overspoten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overspoten zijn | zou overspoten zijn | zou/zoudt overspoten zijn | zoudt overspoten zijn | zou overspoten zijn | zouden overspoten zijn | zouden overspoten zijn | zouden overspoten zijn |