vervoeging van de bedrijvende vorm van overzien | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overzien | over te zien | ||||||||
toekomend | zullen overzien over zullen zien |
te zullen overzien over te zullen zien | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overgezien | te hebben overgezien | ||||||||
toekomend | overgezien zullen hebben | overgezien te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overziend | overgezien | ev. zie over |
mv. verouderd ziet over |
zie over (bijzin) overzie | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | zie over | ziet over | ziet over | ziet over | ziet over | zien over | zien over | zien over | |||
verleden (o.v.t.) | zag over | zag over | zag over | zaagt over | zag over | zagen over | zagen over | zagen over | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overzien | zult/zal overzien | zult/zal overzien | zult overzien | zal overzien | zullen overzien | zullen overzien | zullen overzien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overzien | zou overzien | zou(dt) overzien | zoudt overzien | zou overzien | zouden overzien | zouden overzien | zouden overzien | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | overzie | overziet | overziet | overziet | overziet | overzien | overzien | overzien | |||
verleden (o.v.t.) | overzag | overzag | overzag | overzaagt | overzag | overzagen | overzagen | overzagen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overzien over zal zien |
zult/zal overzien over zult/zal zien |
zult/zal overzien over zult/zal zien |
zult overzien over zult zien |
zal overzien over zal zien |
zullen overzien over zullen zien |
zullen overzien over zullen zien |
zullen overzien over zullen zien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overzien over zou zien |
zou overzien over zou zien |
zou(dt) overzien over zou(dt) zien |
zoudt overzien over zoudt zien |
zou overzien over zou zien |
zouden overzien over zouden zien |
zouden overzien over zouden zien |
zouden overzien over zouden zien | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overgezien | hebt overgezien | hebt/heeft overgezien | hebt overgezien | heeft overgezien | hebben overgezien | hebben overgezien | hebben overgezien | |||
verleden (v.v.t.) | had overgezien | had overgezien | had overgezien | hadt overgezien | had overgezien | hadden overgezien | hadden overgezien | hadden overgezien | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgezien hebben | zal/zult overgezien hebben | zult/zal overgezien hebben | zult overgezien hebben | zal overgezien hebben | zullen overgezien hebben | zullen overgezien hebben | zullen overgezien hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgezien hebben | zou overgezien hebben | zou/zoudt overgezien hebben | zoudt overgezien hebben | zou overgezien hebben | zouden overgezien hebben | zouden overgezien hebben | zouden overgezien hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overgezien worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overgezien | er is overgezien | |||||||||
verleden | er werd overgezien | er was overgezien | |||||||||
toekomend | er zal overgezien worden | er zal overgezien zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overgezien worden | er zou overgezien zijn | |||||||||
lijdende vorm overgezien worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overgezien worden | overgezien te worden | ||||||||
toekomend | overgezien zullen worden | overgezien te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overgezien zijn | overgezien te zijn | ||||||||
toekomend | overgezien zullen zijn | overgezien te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overgezien | wordt overgezien | wordt overgezien | wordt overgezien | wordt overgezien | worden overgezien | worden overgezien | worden overgezien | |||
verleden (o.v.t.) | werd overgezien | werd overgezien | werd overgezien | werdt overgezien | werd overgezien | werden overgezien | werden overgezien | werden overgezien | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overgezien worden | zult overgezien worden | zult overgezien worden | zult overgezien worden | zal overgezien worden | zullen overgezien worden | zullen overgezien worden | zullen overgezien worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overgezien worden | zou overgezien worden | zou/zoudt overgezien worden | zoudt overgezien worden | zou overgezien worden | zouden overgezien worden | zouden overgezien worden | zouden overgezien worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overgezien | bent overgezien | bent/is overgezien | zijt overgezien | is overgezien | zijn overgezien | zijn overgezien | zijn overgezien | |||
verleden (v.v.t.) | was overgezien | was overgezien | was overgezien | waart overgezien | was overgezien | waren overgezien | waren overgezien | waren overgezien | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgezien zijn | zult overgezien zijn | zult overgezien zijn | zult overgezien zijn | zal overgezien zijn | zullen overgezien zijn | zullen overgezien zijn | zullen overgezien zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgezien zijn | zou overgezien zijn | zou/zoudt overgezien zijn | zoudt overgezien zijn | zou overgezien zijn | zouden overgezien zijn | zouden overgezien zijn | zouden overgezien zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van overzien | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overzien | te overzien | ||||||||
toekomend | zullen overzien | te zullen overzien | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overzien | te hebben overzien | ||||||||
toekomend | overzien zullen hebben | overzien te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overziend | overzien | ev. overzie |
mv. verouderd overziet |
overzie | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | overzie | overziet | overziet | overziet | overziet | overzien | overzien | overzien | |||
verleden (o.v.t.) | overzag | overzag | overzag | overzaagt | overzag | overzagen | overzagen | overzagen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overzien | zult/zal overzien | zult/zal overzien | zult overzien | zal overzien | zullen overzien | zullen overzien | zullen overzien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overzien | zou overzien | zou(dt) overzien | zoudt overzien | zou overzien | zouden overzien | zouden overzien | zouden overzien | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overzien | hebt overzien | hebt/heeft overzien | hebt overzien | heeft overzien | hebben overzien | hebben overzien | hebben overzien | |||
verleden (v.v.t.) | had overzien | had overzien | had overzien | hadt overzien | had overzien | hadden overzien | hadden overzien | hadden overzien | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overzien hebben | zal/zult overzien hebben | zult/zal overzien hebben | zult overzien hebben | zal overzien hebben | zullen overzien hebben | zullen overzien hebben | zullen overzien hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overzien hebben | zou overzien hebben | zou/zoudt overzien hebben | zoudt overzien hebben | zou overzien hebben | zouden overzien hebben | zouden overzien hebben | zouden overzien hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overzien worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overzien | er is overzien | |||||||||
verleden | er werd overzien | er was overzien | |||||||||
toekomend | er zal overzien worden | er zal overzien zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overzien worden | er zou overzien zijn | |||||||||
lijdende vorm overzien worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overzien worden | overzien te worden | ||||||||
toekomend | overzien zullen worden | overzien te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overzien zijn | overzien te zijn | ||||||||
toekomend | overzien zullen zijn | overzien te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overzien | wordt overzien | wordt overzien | wordt overzien | wordt overzien | worden overzien | worden overzien | worden overzien | |||
verleden (o.v.t.) | werd overzien | werd overzien | werd overzien | werdt overzien | werd overzien | werden overzien | werden overzien | werden overzien | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overzien worden | zult overzien worden | zult overzien worden | zult overzien worden | zal overzien worden | zullen overzien worden | zullen overzien worden | zullen overzien worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overzien worden | zou overzien worden | zou/zoudt overzien worden | zoudt overzien worden | zou overzien worden | zouden overzien worden | zouden overzien worden | zouden overzien worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overzien | bent overzien | bent/is overzien | zijt overzien | is overzien | zijn overzien | zijn overzien | zijn overzien | |||
verleden (v.v.t.) | was overzien | was overzien | was overzien | waart overzien | was overzien | waren overzien | waren overzien | waren overzien | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overzien zijn | zult overzien zijn | zult overzien zijn | zult overzien zijn | zal overzien zijn | zullen overzien zijn | zullen overzien zijn | zullen overzien zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overzien zijn | zou overzien zijn | zou/zoudt overzien zijn | zoudt overzien zijn | zou overzien zijn | zouden overzien zijn | zouden overzien zijn | zouden overzien zijn |